Home Kierkegaard kent de angst voor de sprong

Kierkegaard kent de angst voor de sprong

Door Jannah Loontjens op 03 januari 2018

Kierkegaard kent de angst voor de sprong
Cover van 01-2018
01-2018 Filosofie magazine Lees het magazine

Filosoof Jannah Loontjens begrijpt haar eigen hoogtevrees beter sinds ze het werk van Kierkegaard leest.


Jannah Loontjens bespreekt de filosofen die haar hebben beïnvloed
Fotografie: Martin Dijkstra

Mensen die er geen last van hebben, denken vaak dat hoogtevrees voortkomt uit een angst voor diepte, voor hoogteverschil en wat er zou kunnen gebeuren als je valt. Dat is ten dele zo. Mijn hoogtevrees wordt evenwel sterk gedomineerd door een angst voor mezelf, voor een neiging om aan het mogelijke toe te geven, om de diepte in te springen. Het is de angst voor mijn eigen verlies aan controle die mij van relingen en dakranden doet terugdeinzen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De diepte lonkt met de mogelijkheid zomaar alles in één keer drastisch te veranderen, de macht over het leven ultiem uit te dagen, het einde ervan in eigen hand te nemen. Mensen die eenzelfde vorm van hoogtevrees hebben, weten precies waar ik het over heb, maar mensen die dit niet kennen, klinkt het bizar en alarmerend in de oren. Alsof ik zelfmoord zou willen plegen. Maar dat wil ik juist niet. En toch gaat er een krachtige verleiding uit van die fatale mogelijkheid.

DUIZELEN

Bij het lezen van het boek Het begrip angst van de Deense filosoof Søren Kierkegaard kreeg ik de indruk dat ook hij dit gevoel kende. Het gaat om een passage waarin hij over de angst schrijft die met vrijheid gepaard gaat. Kierkegaard vergelijkt deze angst met duizelen aan de rand van een ravijn: ‘Wie neerziet in een diep ravijn wordt duizelig. Maar waar ligt dat aan? Evenzeer aan het eigen oog als aan het ravijn, want wanneer deze persoon nu eens niet in de afgrond had gekeken… Zo is de angst het duizelen van vrijheid, dat ontstaat wanneer de geest de synthese wil stellen en de vrijheid nu neerziet in haar eigen mogelijkheid en dan naar de eindigheid grijpt als houvast.’

Met andere woorden, we beschikken over de vrijheid om dingen te bekijken en te verlangen die niet altijd goed voor ons zijn. Als we niet konden kijken, hoefden we ook niet te zien wat er allemaal mogelijk is. Maar we kunnen het wél, en meteen doemt een horizon aan eindeloos veel mogelijkheden op. Het is bekend dat Kierkegaard onderscheid maakte tussen angst en vrees: vrees heeft een duidelijk object, terwijl angst minder gericht, maar wel wezenlijker is. Al is in hoogtevrees de term ‘vrees’ opgenomen, zou ik mijn hoogtevrees toch eerder onder angst scharen. Het is de angst voor de mogelijkheden die doet duizelen. Het is doodsangst verpakt als vrijheid, vrijheid om te kiezen voor het onomkeerbare.

Kierkegaard analyseert in zijn boek naast het begrip angst, ook schuld en de erfzonde. Hij bespreekt deze onderwerpen aan de hand van Bijbelse teksten, die vol paradoxen staan, maar juist daardoor aanzetten tot denken: hoe kan het dat Adam onschuldig was en toch zondig werd? Wekte juist het verbod begeerte op? Moest Adam dan niet in zekere zin al zondige gedachten hebben gehad? Via verschillende interpretaties van Genesis komt Kierkegaard tot de conclusie dat onschuld onwetendheid is. 

Als je niet kijkt, is de afgrond er niet. Wil de onschuld bewaard blijven, dan kan dit wegkijken evenwel geen beslissing zijn; een beslissing verraadt immers dat je weet dat er een afgrond is. Echte onwetendheid is het niet-zien, het niet-voelen, niet-ervaren van mogelijkheden die er wel degelijk zijn. In Kierkegaards teksten lijkt het vaak alsof enkel het besef van een mogelijkheid je al schuldig maakt.

Uit zijn dagboeken blijkt hoe vertwijfeld, onhandig en schuldig Kierkegaard zich vaak voelde. Om onduidelijke redenen verbrak hij zijn verloving. Hij voelde zich niet goed genoeg voor zijn geliefde. Het lijkt erop dat hij twijfelde aan zijn vermogen om een trouwe echtgenoot te zijn. Misschien was hij ooit vreemdgegaan? Of misschien had hij enkel aan de mogelijkheid van vreemdgaan gedacht, en maakte dit hem bij voorbaat al schuldig?

Het is allemaal onduidelijk gebleven, maar wat wel duidelijk is, is dat hij zich graag in liefde, schuld en zondigheid verdiepte. Ook in zijn hoofdwerk Of/Of besteedt Kierkegaard aandacht aan de liefde en voert hij personages op die nadenken over de liefde en de relatie tot kennis en inzicht. Omdat Kierkegaard graag fictieve personages aan het woord laat, weet je nooit precies wat zijn eigen opvatting is. Maar van één inzicht lijkt hij overtuigd: het is niet gemakkelijk om een zuiver bestaan te leiden; onze motieven zijn nooit eenduidig en nooit zomaar onschuldig.

Enerzijds, zo legt Kierkegaard uit, is onschuld onwetendheid. Anderzijds wordt in deze onschuld een angst gevoeld, namelijk de angst om het onbekende te begeren. Die angst voor het onbekende wordt op zich ook juist verlangd. Zonder die angst, die ons voor gevaren behoedt, zijn we immers stuurloos. In Kierkegaards analyse van angst tuimelen onschuld, zondigheid, onwetendheid, begeerte en vrijheid over elkaar heen. Hoewel ze elkaar moeten begrenzen en die begrenzingen de begrippen moeten definiëren, zijn ze niet los van elkaar te denken. Kierkegaard laat op ingenieuze wijze zien hoe ze in elkaar overgaan en steeds klaarstaan om elkaar te vervangen.

TROUW

Neem het voorbeeld van het onvermogen om trouw te blijven. Als je je eigen ontrouw vreest, voel je de angst voor het verlangen, angst voor de verleiding van datgene wat je niet wilt doen. Maar er is tegelijkertijd een angst die vreest dat dit specifieke verlangen, dat onderdrukt dient te worden, niet in vervulling zal gaan. Die angst is de onderliggende begeerte; die begeerte is angst, angst voor het uitblijven van de vervulling.

In de onschuld vrezen wij de begeerte die ons schuldig zou maken. We voelen angst voor die begeerte, maar door in die angst te verzinken begeren wij ook de angst. 

‘De angst ontvluchten kan hij niet,’ schrijft Kierkegaard, ‘want hij heeft hem lief. Maar hem in eigenlijke zin liefhebben kan hij niet, want hij is voor hem op de vlucht.’

Misschien klinkt dit als gegoochel met termen, maar als ik terugga naar het voorbeeld van mijn hoogtevrees, dan wordt dit voor mij eigenlijk heel helder. Hoogtevrees is pure, instinctieve angst, maar als ik die analyseer, dan voel ik dat die angst ook een verlangen is. Het is het verlangen om de diepte in te springen dat mij doet terugdeinzen. Ik voel een begeerte, maar die begeerte is ook de angst: angst voor de begeerte, voor de vervulling van die begeerte, en tegelijkertijd angst voor het uitblijven van de vervulling van die begeerte, want dit is wat ik ergens verlang. Juist deze duizelingwekkende knoop maakt hoogtevrees zo doodeng.