Begin jaren negentig dacht Jean-Luc Nancy (1940) dat hij nog maximaal tien jaar te leven had. ‘Ik zat toch in een soort doodsregeling,’ zegt de Franse denker, ontspannen zittend op de bank in een Amsterdamse Airbnb. ‘Nog dertig jaar leek me destijds onwaarschijnlijk, maar die zijn al bijna vol.’
In 1991 onderging Nancy een harttransplantatie. Hij beschrijft zijn ervaring in L’intrus (De indringer), een boekje dat twee keer werd verfilmd, onder meer door Claire Denis. Om afstoting van het nieuwe hart te voorkomen werd zijn immuunsysteem platgelegd, wat leidde tot kanker, waarop zware chemokuren volgden. Het geheugen van de denker was aangetast. Hij was, zo schrijft hij, niet meer dan een ‘golfbeweging, een onbeslist-zijn van de vreemdheid tussen toestanden die zich moeilijk laten kennen, tussen pijnen, tussen verschillende soorten onmacht, tussen flauwtes’.
Eerdere reizen naar Nederland moest Nancy afzeggen vanwege zijn ziekte. Maar vandaag is hij dan toch gekomen, voor een conferentie over zijn werk aan de Vrije Universiteit. Hij oogt gezond, zijn bruine ogen stralen. En hoewel zijn essay over de harttransplantatie soms poëtisch is, en ook hermetisch – net als zijn andere werk – spreekt hij opvallend prozaïsch over ziekte, dood en de zin van het leven.
Ziekte confronteert ons indringend met de vraag naar de zin van het bestaan, zegt Nancy. Zeker nu het leven door medische technologie schijnbaar eindeloos verlengd kan worden. ‘In de archaïsche, agrarische samenleving leefde men samen met ouderen. Oude mensen eindigden hun leven te midden van andere levenden, men verzorgde ze niet apart in een andere ruimte. Door die vanzelfsprekende aanwezigheid drong de vraag naar de zin zich niet zo op. Tegenwoordig staat het leven in een ander teken, dat van de medicalisering. De natuurlijke aanwezigheid verandert in een vraag: wat moet je bijvoorbeeld met het leven van iemand met alzheimer of een andere vorm van degeneratie? Wat moet je als mensen weigeren te eten of te drinken? Telkens is de vraag: is dit nog een zinvol leven?’
Die vraag naar de zin manifesteert zich nadrukkelijk tijdens crises, maar is tegenwoordig op de achtergrond ook voortdurend aanwezig. Dat is volgens Nancy zelfs tekenend voor onze tijd. ‘In archaïsche gemeenschappen is de zin gegeven – die aanwezigheid definieert ze zelfs. Elke verrassing, elk ongeluk, krijgt meteen een plek in een voorafgaande gegeven orde: ziekte is een straf van de goden, het noodlot. Die ordening bepaalt ook wat je doet. Je wordt geboren in een dorp, je weet van tevoren dat je op een dag het beroep van je vader zult uitoefenen: was hij boer, dan word jij boer; de zoon van de tovenaar gaat ook toveren, die van de smid gaat werken in de smederij. En het meisje dat je trouwt, kun je ook al niet vrij kiezen.’
Het christendom, dat die periode afloste, was niet anders: ‘Gods wil is wet, alles wat gebeurt is een uitdrukking van Zijn wil. Zelfs in het verhaal van Job is dat zichtbaar: zijn leven is onverdraaglijk, hij vraagt aan God wat hij toch heeft misdaan – maar ondanks zijn lot staat hij nog steeds met Hem in verbinding.’
Tekst loopt door onder afbeelding
Zieke gemeenschap
Met de Verlichting verdween de zin niet helemaal. ‘Maar die zin was niet zomaar gegeven, de mens produceerde die zin zelf – dat was het humanisme.’ Waar de mens vroeger zin ontleende aan een vooraf gegeven orde, maakt hij nu zelf die zin. Waarden als vrijheid en gelijkheid moeten als doelen worden verwezenlijkt, en geven tegelijkertijd zin aan het heden. Dit is de tijd van de grote projecten: de emancipatie van de mens, de bevrijding van de arbeider.
‘Tegenwoordig is die vanzelfsprekende zin verdwenen, de zin van het leven is een vraag geworden. Een onderwerp van gesprek, in Filosofie Magazine bijvoorbeeld. Onze doelen zijn middelen voor weer andere doelen, die ook niet ultiem zijn. Sneller internet laat de transmissie van data sneller gaan, maar dat is op zichzelf geen doel. We zoeken verder naar nieuwe doelen, die ook weer niet het ultieme doel blijken te zijn. De tv is niet genoeg, we krijgen interactieve tv, een smartphone.’
‘Wie de vraag naar zin stelt is ziek, zei Freud. Voilà, we leven in een zieke gemeenschap. We vragen niet alleen als individu naar zin, maar ook als gemeenschap. Met z’n allen zitten we gevangen in een zucht naar oneindige vooruitgang. We weten niet meer welke vorm we moeten geven aan de mens, aan de natuur, aan het leven.’
Waar de mens nog een doel zag in de toekomst, beweegt hij nu doelloos over de aarde. ‘Foucault zei begin jaren zestig al: we verlaten het tijdperk van de geschiedenis, we betreden het tijdperk van de geografie. We leven niet meer in een geschiedenis die gericht is op een toekomst, maar we zijn gericht op plaatsen; iedereen beweegt voortdurend. Onze band met de plek waar we wonen wordt steeds minder sterk. We bewegen ons over de wereld alsof het een grote stad is, via treinen en vliegtuig, maar ook doordat we via internet permanent verbonden zijn met elkaar. Gisteren kwam ik met de trein uit Parijs. Wat een drukte. Veertien dagen geleden tijdens een reis naar Spanje was het al niet anders.’
We zwalken doelloos rond?
‘Het doel waar we ons op richtten is misschien niet helemaal verdwenen, maar in elk geval is het veel gecompliceerder. Die ene richting heeft plaatsgemaakt voor verschillende richtingen, maar misschien kun je dat ook wel richtingloosheid noemen.’
Zag het leven er vroeger dan heel anders uit?
‘Zelfs in mijn jeugd was er nog een relatieve eenheid in alle aspecten van mijn leven. Ik studeerde om de wereld te leren kennen; dat weten zelf stelde je weer in dienst van de mensheid. Mijn leven was, zoals dat van anderen, gebaseerd op het model van de politiek strijder. Niet alleen de strijder als lid van een politieke partij, maar ook als model voor het hele leven. In Europa streed de mens uit naam van de mensheid, de gekoloniseerde landen streden om zich te bevrijden van de onderdrukking en om opgenomen te worden in de grote stroom van de geschiedenis.
Het privéleven was ondergeschikt aan de strijd. De militant had een probleem – een familieprobleem. Als militant moest je je persoonlijk geluk opofferen. Je trouwde, je hield van een ander – als medemilitant. Het absolute model was de communistische militant, hij offerde zijn leven op voor de zaak (cause). Het woord “zaak” was belangrijk: alles draaide om de zaak van het communisme.’
En tegenwoordig kiezen we voor quality time met ons gezin?
‘Zeker, het familieleven is veel belangrijker. De militant bemoeide zich niet veel met de kinderen.’ Grinnikend: ‘Al wilde hij misschien meer kinderen om bij te dragen aan de goede zaak. Het kind keert ook telkens terug in de publieke discussie, nu bijvoorbeeld met het homohuwelijk en het verlangen van homo’s om ook een kind te hebben. De relatie met kinderen is heel anders dan voorheen. Belangrijker dan de verticale lijn, de opeenvolging van generaties, is nu de horizontale lijn – de band tussen gelijken. Tegelijkertijd treden kinderen niet meer vanzelfsprekend in de voetsporen van hun ouders; de verticale lijn tussen ouders en kinderen is doorbroken. Kinderen vinden het werk van hun ouders maar oninteressant; eigenlijk interesseert de hele samenleving ze maar weinig. Daar is toch niets voor ze te doen. Veel jongeren twijfelen, vragen zich af wat ze moeten doen; mijn jongste zoon – hij is 29 – is nog steeds bezig met zijn studie.’
Nancy lacht. ‘Hij verandert van studie, gaat verder, vindt het niet interessant, doet weer iets anders. Het algemene model is: on se débrouille – men kan zich wel redden. Eerst waren er sectoren waarin je werkte; je was wetenschapper, schrijver, jurist, arts. Natuurlijk, die banen bestaan nog steeds. Maar verder geldt toch steeds meer dat men zich wel redt: een beetje studeren, een paar baantjes.’
Is de zin verdwenen?
‘De oude religieuze orde heeft voor veel mensen immers afgedaan. En het idee van een maakbare wereld, van menselijke doelen, is voor velen twijfelachtig geworden. De oude zin, de zin die aan de wereld werd toegekend door God of mens, is inderdaad verdwenen, zegt Nancy. Maar daarmee is de zin niet weg. Zin is, zegt Nancy, de wereld zelf: ‘Zin is in de wereld zijn, open zijn voor de wereld, samen zijn in de wereld, een ontmoeting, een uitwisseling.’
Anders dan de klassieke zin – die werd verschaft door een religieuze orde – is die nieuwe zin moeilijk te verwoorden of te verbeelden. Dat komt doordat de zin niet van buiten komt, van God of van een doel in de toekomst. Er is geen icoon dat ons laat zien waar het in het leven om gaat, er is geen (communistisch) manifest meer dat de doelen van de mens verwoordt. ‘Zin en wereld zijn niet meer gescheiden. Zin is waar we ons in bevinden zodra we in de wereld zijn, wat ons omringt.’
Die zin laat zich niet vastleggen, zegt Nancy. Volgens hem gaat het erom een gevoeligheid te ontwikkelen voor die zin. Bijvoorbeeld door naar kunst te kijken of door er aan deel te nemen – aan happenings en festivals. ‘Het concert wordt een verzameling, een feest.’
Wat laat dat zien?
‘Samenleven, willen we. Dat in elk geval. Samenzijn vormt ons, daarin is zin. In een archaïsche samenleving was de zin al gegeven. Ook de communicatie was vastgelegd. Ieder had een plaats, elk mens, elk dier, elke plant. Nu zoeken we die plaats, de rollen liggen niet meer vast. Ook niet die van de natuur.’
Eerder dan dat u het verlies betreurt van die ene grote zin, lijkt u het leven te nemen zoals het is. De grote Nietzscheaanse Bejahung.
‘Ja, een simpele Bejahung van het feit dat iedereen leeft. Iedereen gaat relaties aan, heeft vrienden, geliefden, partners, gaat naar de film, doet aan sport. Daar ontstaat zin. Je moet de filosofen wantrouwen die zeggen dat het ware leven elders is. Het ware leven, dat is hier. Zin ontstaat nu minder door iets wat we voor elkaar krijgen, een bepaald doel dat we bereiken. Zin is er in een relatie, door een uitwisseling, die tussen u en mij bijvoorbeeld.
De indringer
Jean-Luc Nancy
Boom
77 blz.
€ 24,90