Home Het mensbeeld van spinozist Albert Einstein

Het mensbeeld van spinozist Albert Einstein

Door Koen Dortmans op 29 mei 2000

05-2000 Filosofie magazine Lees het magazine

We leven in een gedetermineerde wereld. Onze identiteit wordt bepaald door een keten van oorzaak en gevolg waaraan geen ontsnappen mogelijk is. Wie eenmaal inziet dat hij deel uitmaakt van deze keten, kan onmogelijk volharden in egoïsme. Het mensbeeld van Albert Einstein.

‘Vanaf de maan gezien zijn alle mensen even groot’, heeft Eduard Douwes Dekker eens gezegd. In het licht van het oneindige heelal vond hij het aardse leven, maar ‘ijdel en nietig’. Albert Einstein had dit met landsgrenzen. Hij vervloekte van meet af aan het nationalisme dat als onkruid woekerde in zijn geboorteland – het militaristische Duitsland onder Bismarck. In 1919 betreurt hij het uiteenvallen van het intellectuele Europa, dat tot in de zeventiende eeuw door het gemeenschappelijke Latijn bijeen werd gehouden. ‘Vandaag de dag beschouwen we deze zeventiende-eeuwse situatie als een verloren paradijs. Het nationalisme heeft de intellectuele gemeenschap vernietigd, het Latijn is dood. Wetenschappers zijn representanten geworden van de meest extreme nationale tradities en hebben hun gevoel voor een intellectueel gemenebest verloren.’Deze ontwikkeling richting nationalisme is niet alleen schadelijk voor de wetenschap, meent hij, maar ook voor de mensheid in zijn geheel. ‘Zolang staten voortbestaan, zullen oorlogen ons deel zijn.’ Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zet de woorden van Einstein wrang genoeg kracht bij. Vanaf de vrede van Versailles pleit hij voor een kosmopolitisme als enige redmiddel voor de verdeelde mensheid.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het is zijn inzet voor dit kosmopolitisme waardoor Einstein eind vorig jaar tot Time’s Person of the Century is gekozen. ‘De morele hoedanigheden van vooraanstaande persoonlijkheden zijn wellicht van grotere betekenis voor een generatie en voor de loop van de geschiedenis dan hun zuiver intellectuele daden’, verklaarde het Amerikaanse opinieblad Time. Toch kan Einsteins pacifisme en humanisme alleen begrepen worden vanuit zijn wetenschappelijke levenshouding. Zijn levensvisie hing nauw samen met zijn onderzoek naar de structuur van het heelal.

Onze Ouwe

In 1940 hield Einstein voor het Amerikaanse Union Theological Seminary zijn lezing ‘Science and Religion’. Het zou acht jaar duren voor de joodse Einstein zich weer over zijn godsopvatting durfde uit te laten, geschrokken van het woedende commentaar en de dreigbrieven die volgden op zijn lezing. Hoe haalde hij het in zijn hoofd een persoonlijke God te loochenen? Op de vraag van rabbi Herbert Goldstein, die Einstein per telegram had gevraagd of hij in God geloofde, antwoordde Einstein: ‘Ik geloof in Spinoza’s God die zich openbaart en in een ordelijke harmonie van alles wat bestaat, niet in een God die zich bemoeit met het lot en handelen van mensen.’

Het was een van de vele opmerkingen waaruit Einsteins bewondering bleek voor de zeventiende-eeuwse Nederlandse filosoof Spinoza. Een bewondering die samenhing met gedeelde vrijzinnige opvattingen over het joodse geloof. Einstein had de woede van de rabbijnen over zich afgeroepen met zijn lezing. Spinoza was in 1656 iets soortgelijks overkomen toen hij door de orthodox-joodse gemeenschap in Amsterdam in de ban werd gedaan. Maar Einstein bewonderde Spinoza vooral om zijn deterministische wereldbeeld. ‘In de aard der dingen’, schreef Spinoza in zijn hoofdwerk Ethica more geometrico demonstrata uit 1677, ‘is niets contingents gegeven maar is alles bepaald door de noodzakelijkheid van de goddelijke natuur die volgens een zeker model bestaat en opereert.’ God moest volgens Spinoza niet worden opgevat als persoon, maar als een deterministische natuur: een natuur die volgens de ijzeren wet van oorzaak en gevolg werkt. Uitzonderingen op deze deterministische wet zijn er niet. Alles en iedereen is een manifestatie van God.

Met dezelfde pantheïstische blik keek Einstein naar de fysica van zijn tijd. Want hoewel hij met zijn relativiteitstheorie het tekort van Newtons klassieke mechanica aantoonde, hield hij het deterministisch karakter ervan overeind. Indien de wetten van beweging bekend zijn, hield hij stug vol, vloeit de toekomst voort uit het verleden. Zo weten we bijvoorbeeld dat de eerst volgende totale zonsverduistering op 21 juni 2001 op Madagascar te zien zal zijn.

Toen de kwantummechanica aan het begin van de jaren twintig wees op de gedeeltelijke onvoorspelbaarheid van fysische processen hield Einstein voet bij stuk: onberekenbaarheid is absurd. ‘God dobbelt niet’, schreef hij in een brief aan collega kwantumfysicus Max Born. ‘De kwantummechanica is zeer waardevol; maar een stem in mij zegt me dat het niet de ware Jakob is. De theorie verklaart veel, maar het brengt ons niet tot het uiteindelijke geheim van Onze Ouwe’, zoals Einstein de natuur placht te noemen.

Wie een ‘helder en welonderscheiden idee’ van de oorzaak van zijn leed kan vormen leeft niet langer in treurnis

Het besef dat het determinisme van ‘Onze Ouwe’ ieder mens maakt tot een onmisbaar tandwieltje in het grote uurwerk van de kosmos, beleefde Einstein als een ‘kosmisch religieuze ervaring’. Een ervaring die ook Spinoza aan zijn deterministische blik overhield. Hij ‘was de eerste die met volstrekte consistentie de idee van een alles doordringend determinisme op menselijk denken, voelen en handelen toepaste’, schreef Einstein in 1932. Dit consequent doordacht determinisme hield voor Spinoza niet in dat je de natuur alleen maar als een gesmeerd causaalwerkend mechaniek voor je ziet, maar ook dat je daarvan zelf deel uitmaakt. Pas met dit inzicht kun je ‘eeuwig een gestadige en hoogste blijheid’ genieten, want begrip heft het lijden op. Kennis als het geneesmiddel van de ziel (medicina mentis).

De kennis die voor het bereiken van dit ideaal verworven moet worden is niet de natuurwetenschappelijke kennis van massa, waar Einstein het later over heeft. Spinoza schrijft over een natuurwetenschappelijk zelfinzicht in de oorzakelijkheid van de eigen passies. Wie een ‘helder en welonderscheiden idee’ van de oorzaak van zijn leed kan vormen leeft niet langer in treurnis. Al snel zal blijken dat er nooit één enkele oorzaak is die ons lijden veroorzaakt. Het is een heel netwerk van oorzaken. Wie door zijn geliefde verlaten wordt, merkt dat hij niet alleen haar kwijt is maar ook de liefde. Wat je daarmee verloren hebt, weet je pas als je weet wat liefde inhoudt, hoe het ontstaat en wat het precies teweegbrengt. Wil je het liefdesverdriet opheffen dan is het nodig om het hele netwerk van oorzaak en gevolg te overzien en te begrijpen. Aan dit uitdijende begrip komt echter geen einde: de oorzakelijkheid gaat terug tot in het oneindige.

Wie het bestaan van een oneindige keten van oorzaak en gevolg kan zien en kan aanvaarden, kent God die met deze causale natuur samenvalt. Het ware geluk, de amor Dei intellectualis, valt je dan ten deel. Of je de keten tot in het oneindige kan volgen is natuurlijk de vraag, maar wat de wijze ten minste inziet is dat hij bestaat bij de gratie van de kosmos, de oneindige aaneenschakeling van oorzaak en gevolg. In dit besef overstijgt hij zijn eigen bekommernisjes, en omarmt hij de ‘bovenpersoonlijke waarden’ én bovennationale waarden. Zo iemand heeft zich bevrijd van menselijke egoïstische gevoelens als jaloezie, haat en van – de door Einstein later zo vervloekte – nationalistische trots. Een vrij mens is een sociaal mens.

Eén volk: de mens

In The World as I see It schrijft Einstein: ‘Honderd maal per dag herinner ik mezelf eraan dat mijn innerlijk en uiterlijk leven gebaseerd zijn op de verdiensten van anderen, levenden en doden en dat ik me moet inspannen om iets in dezelfde mate terug te geven.’ Wat Einstein de mens en wereldburger probeerde ’terug te geven’ was een bijdrage aan de opheffing van de gewapende vrede tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. Op zijn sterfbed richtte hij zijn laatste brief aan Sir Bertrand Russell met de vraag een handtekening te zetten op een manifest als protest tegen de gevreesde wapenwedloop. Uiteindelijk zouden naast Russell en Einstein ook Max Born en vele andere prominente intellectuelen hun manifest tekenen. Bekend zijn de woorden van dat manifest: ‘Wij spreken bij deze gelegenheid niet als inwoners van enige natie, maar als soortgenoten van de Mens, wiens voortbestaan onzeker is.’

Dat is Einsteins ‘helder en welonderscheiden’ politieke ideaal: een kosmopolitische en socialistische staat met één volk, de mens. ‘Ieder van ons is in eerste instantie mens, onverschillig of hij nu Amerikaan of Duitser is, jood of niet-jood. Kon ik met dit enige waardige standpunt volstaan, dan zou ik een gelukkig mens zijn.’

Zu Spinozas Ethik
Een gedicht van Einstein over Spinoza

Wie lieb ich diesen edlen Mann
Mehr als ich mit Worten sagen kann.
Doch fürcht’ ich, dass er bleibt allein
Mit seinem strahlenden Heiligenschein.

So einen armen kleinen Wicht
Den führst Du zu der Freiheit nicht.
Der amor die lässt ihn kalt
Das Leben zieht ihn mit Gewalt.

Die Höhe bringt ihm nichts als Frost
Vernunft is für ihn schale Kost.
Besitz und Weib und Ehr und Haus
Das füllt ihn von oben bis unten aus.

Du musst schon gütig mir verzeihn
Wenn hier mir fällt Münchhausen ein,
Dem als Einzigen das Kunststück gediehn
Sich am eigenen Zopf aus dem Sumpf zu zieh’n.

Du denkst sein Beispiel zeigt uns eben
Was dies Lehre den Menschen kann geben.
Vertraue nicht dem tröstlichen Schein:
Zum Erhabenen muss man geboren sein.