Het beste idee uit de geschiedenis van de filosofie is misschien wel: het idee. Het klinkt misschien gek, maar zelfs het idee is ooit bedacht. Plato (ca. 427-347 v.Chr.) was de eerste filosoof die stelde dat de mens denkt met behulp van ideeën. Destijds was dat revolutionair, maar onderhand kunnen we eigenlijk niet meer zonder het idee. Want hoe denk je zonder ideeën?
Ideeënwereld
In zijn lezing De vraag naar de techniek(1953) zegt de Duitse filosoof Martin Heidegger dat wij ‘laatgeborenen’ niet meer in staat zijn om te begrijpen hoe ‘gewaagd’ het van Plato was om het idee te bedenken, of in de termen van Plato: de Idee. Vóór Plato, legt Heidegger uit, sloeg het oud-Griekse woord voor idee, eidos, op de uiterlijke vorm van de dingen om ons heen. Het idee van een tafel, bijvoorbeeld, werd simpelweg begrepen als de manier waarop een tafel eruitziet. Maar Plato draaide de boel om: volgens hem is een idee juist datgene wat níét waarneembaar is met onze zintuigen. De Idee tafel, stelde Plato, is de essentie van een tafel. Alle tafels die we kunnen waarnemen zijn imperfecte afspiegelingen van deze Idee. En die essentie van de tafel bevindt zich, samen met alle andere ideeën, in een werkelijkheid buiten onze materiële wereld: de ideeënwereld. Die ideeënwereld kunnen we niet zien, horen of voelen, maar alleen met ons verstand proberen te benaderen.
Tegenwoordig denken we bij het woord ‘idee’ niet per se aan de essentie van dingen; een idee kan ook een gedachte zijn, een inval of een plannetje. Toch is elk idee iets wat niet direct waargenomen kan worden. En dat komt van Plato.
Fragment uit Phaedo
Socrates legt aan Simmias uit dat we onze kennis van de ideeën al voor onze geboorte moeten hebben opgedaan.
‘Dus voordat we begonnen te zien en te horen en de andere gewaarwordingen te krijgen moesten we toch op een of andere manier kennis hebben gekregen van wat het abstracte gelijke is om de gelijke dingen uit onze waarnemingen daartoe te kunnen herleiden en te kunnen zeggen dat al zulke dingen hun best doen als dat andere te zijn maar van minder allooi zijn dan dat.’
‘Dat moet wel op grond van het voorafgaande, Socrates.’
‘Nu was het toch meteen bij onze geboorte dat we zagen en hoorden en de andere gewaarwordingen hadden?’
‘Zeker.’
‘En volgens ons moesten we toch daarvóór de kennis van het gelijke hebben gekregen?’
‘Ja.’
‘Die moeten we dus blijkbaar voor onze geboorte hebben gekregen.’
‘Blijkbaar.’
Bewerkt fragment uit: ‘Faidon’, Sokrates’ leven en dood, Plato, vert. Gerard Koolschijn, Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2020.