Wanneer je als politicus of bekende Nederlander of Vlaming een uitspraak hebt gedaan waar ophef over ontstaat, is er altijd een ontsnappingsroute: zeggen dat het ironisch was. Wie ironie gebruikt zegt immers juist niet wat hij bedoelt. Zo kunnen we ‘lekker weertje’ zeggen als de regen tegen de ramen slaat. En wanneer een vriend vijf minuten te laat komt kun je hem verwijten dat je al eeuwen staat te wachten. Volgens de Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) zijn zulke ironische stijlfiguren ‘als een raadsel waarvan men op hetzelfde moment de oplossing heeft’. Je begrijpt direct dat het niet gemeend is. Maar echte ironie is anders, meent Kierkegaard: die is niet zomaar te doorzien. Dat is ironie als levenshouding.
Denken wat je wilt
Socrates is voor Kierkegaard een goed voorbeeld van een ironicus, iemand met een ironische kijk op het leven. Ooit verklaarde het orakel in Delphi dat Socrates de meest wijze van alle mannen was. Daarop reageerde Socrates ironisch dat hij zo wijs was omdat hij wist dat hij niets wist. Dergelijke ironische uitspraken worden volgens Kierkegaard gekenmerkt door hun negativiteit: ze zeggen wat niet het geval is, zonder dat duidelijk wordt wat wel het geval is.
De ironische levenshouding brengt grote vrijheid met zich mee, zegt Kierkegaard. Door ironisch in te stemmen met mensen die menen overal verstand van te hebben, maak je je in werkelijkheid van hen los, zodat je vanbinnen kunt denken wat je wilt. En door je te verkleden en voor te doen als iemand anders – ook een vorm van ironie – ontdek je welke mogelijkheden je allemaal hebt, wie je allemaal zou kunnen zijn. Zonder deze bevrijdende ironie, zegt Kierkegaard, is ‘geen echt humaan leven mogelijk’.
Fragment uit Ironie
‘Men heeft in onze tijd vaak genoeg gesproken van de betekenis van de twijfel voor de wetenschap; maar wat de twijfel is voor de wetenschap, dat is de ironie voor het persoonlijk leven. (…) Hij die van ironie niets begrijpt, die voor haar fluisteringen geen orgaan bezit, (…) hij mist wat op bepaalde momenten voor het persoonlijk leven onmisbaar is, hij mist dat vernieuwende, verjongende bad, de reinigende doop van de ironie, die de ziel ervan verlost haar leven te hebben in de eindigheid, ook al leeft ze krachtig en sterk daarin, hij kent de verfrissing en sterking niet die erin gelegen is dat men, wanneer de lucht te drukkend wordt, naar buiten trekt en zich stort in de zee van de ironie, natuurlijk niet om daarin te blijven, maar om zich daarna gezond en vrolijk en licht weer aan te kleden.’
Bewerkt fragment uit: Ironie, Søren Kierkegaard, vert. Willem Breeuwer, Boom, 2011.