De kans dat een orkaan die over een schroothoop woedt een Boeing 747 produceert, is verwaarloosbaar klein. Dus, redeneren de ‘creationisten’, moet de wereld wel door een ontwerper zijn gemaakt. Onzin, zeggen de darwinisten, het bestaan van die ontwerper is even onwaarschijnlijk.
Het nieuwe kabinet brengt de creationist Rouvoet en atheïst Plasterk samen, een gelovige die denkt dat God ingrijpt in de wereld en een wetenschapper die niet eens in het bestaan van God gelooft. Christelijk elan plus ‘Intelligent Design’-propaganda in combinatie met ontnuchterende wetenschap: een relevante aanleiding om nog eens na te denken over hoe wetenschap en religie zich tot elkaar (zouden moeten) verhouden.
Wetenschap is de onderneming die ooit is ingezet om via gissen en empirisch toetsen iets te zeggen over de aard van de kosmos en het leven op aarde. Religieus geloof lijkt iets geheel anders te behelzen. Het verwijst naar een Godheid, naar een bovennatuurlijke werkelijkheid of transcendentie die door de wetenschap ten enenmale wordt afgewezen als betekenisloos. Is er niet een conflict tussen (gevaarlijke) religie en (verlichtende) wetenschap? In Rocks of Ages stelde paleontoloog Stephen Jay Gould dat religie en wetenschap nooit met elkaar in conflict zijn, omdat ze betrekking hebben op verschillende domeinen. Gould noemde deze ‘Non-Overlapping Magisteria’ (NOMA). ‘Het magisterium (letterlijk: ‘heerschappij’) of expertiseveld van de wetenschap bestrijkt het empirische domein, dat van feiten – waar is het universum van gemaakt? – en de theorie – waarom werkt het op deze manier? Het magisterium van de godsdienst bestrijkt vragen over de ultieme zin van alles en de morele waarden.’
Tegenwoordig treffen we denkers aan die van mening zijn dat deze scheiding tussen wetenschap en religie niet of niet zo strikt te maken is. Van Michael Ruse – die op 31 maart acte de présence geeft tijdens de Nacht van de Filosofie – verschijnt dit jaar Darwin of God. Ruse schrijft al jaren over de botsing tussen wetenschap en religie. Hij stelt dat er een godsdienstoorlog woedt tussen evolutionisten, mensen die denken dat de evolutietheorie meer is dan slechts een wetenschappelijke theorie, en creationisten die geloven dat God ingrijpt in wereldse zaken. Volgens Ruse ‘hebben we [dus] niet te maken met een simpele botsing tussen wetenschap en godsdienst, maar met een botsing tussen twee godsdiensten.’ In de termen van Gould: zowel evolutionisten als creationisten verdedigen een Weltanschauung, en strijden niet om de feiten. Het hedendaagse slagveld van evolutionisten en gelovigen bevindt zich binnen het magisterium van de waarden. Neodarwinisme als wetenschappelijke theorie speelt feitelijk geen rol meer.
Toch wijst Ruse het strikte idee van de niet-overlappende domeinen af, omdat hij meent dat religie ook feitelijke uitspraken doet, zoals in Prediker 1 vers 5: ‘Ook rijst de zon op, en de zon gaat onder, en zij hijgt naar haar plaats, waar zij oprees.’ En waar de religie feitelijke uitspraken doet, kan zij wel degelijk in botsing komen met de wetenschap en dient religie het hoofd te buigen.
Toch verwijt Ruse de neodarwinisten een ideologie te huldigen. Richard Dawkins, de wereldvermaarde bioloog uit Oxford, gaat volgens Ruse verder dan het verdedigen van het neodarwinisme: ‘[Wie kan] ontkennen dat de evolutie in het wereldbeeld van Richard Dawkins meer inhoudt dan een wetenschappelijke theorie? [Voor] Dawkins is de [extatische] contemplatie van de natuurlijke wereld door de ogen van de wetenschap een godsdienstige ervaring.’ Dawkins is echter geen evolutionist. Dawkins is juist niets meer dan een wetenschapper. In zijn God als Misvatting valt Dawkins Goulds idee van NOMA aan: ‘Als de wetenschap een of andere ultieme vraag niet kan beantwoorden, hoe komt iemand dan op de gedachte dat de vraag wel binnen het bereik van de godsdienst valt? [We zullen] het er allemaal over eens zijn dat het recht van de exacte wetenschappen om ons te adviseren op het gebied van morele waarden op z’n zachtst gezegd problematisch is. Maar wil Gould nu echt dat recht afstaan aan de godsdienst om ons te vertellen wat goed en fout is?’ Dawkins vecht de vermeende morele autoriteit van religie aan. Waar wetenschap over deskundigheid beschikt, is die van religie ontoereikend; en waar wetenschap geen deskundigheid heeft, heeft helemaal niets deskundigheid. Dat is geen ideologie, dat is realistisch besef. Hetzelfde besef deed Plasterk in 2001 nog uitroepen dat God in de politiek fataal is.
Schroothoop
Dawkins probeert twee zaken te bewerkstelligen. Ten eerste toont hij aan dat God hoogstwaarschijnlijk niet bestaat. Dat doet hij door aan te sluiten bij het argumentvan zijn creationistische tegenstander. De kans dat het lukt ‘om een volledig functionerend paard (of een kever of struisvogel) te “monteren”, door de onderdelen ervan willekeurig door elkaar te husselen’ is gelijk aan de kans dat een orkaan die over een schroothoop woedt een Boeing 747 in elkaar zet – dus God bestaat. Dawkins vervolgt: ‘In een notendop is dat het favoriete argument van de creationist. Dit argument kan alleen worden aangevoerd door iemand die niet de geringste kennis heeft van natuurlijke selectie, door mensen die denken dat natuurlijke selectie een kanstheorie is, terwijl in de relevante betekenis van “kans” het tegenovergestelde waar is. Hoe statistisch onwaarschijnlijk de entiteit ook is die je probeert te verklaren door een ontwerper ten tonele te voeren, de ontwerper zelf moet dan minstens even onwaarschijnlijk zijn. God is de ultieme Boeing 747.’ Zo keert Dawkins het complex-en-dus-onwaarschijnlijk-argument tegen de creationisten: dat zo’n complexe God bestaat, is statistisch onwaarschijnlijk!
Ten tweede is er de vraag hoe we religie dienen te verklaren. Hierbij gebruikt hij een eigen vinding: het idee van een meme, de eenheid van culturele transmissie. Naar analogie van het gen is alles wat zich via imitatie of educatie laat overdragen een meme (zoals ideeën, deuntjes, slogans, modes). Religie, als cultuurverschijnsel, kan nu verklaard worden: ‘Bepaalde religieuze ideeën, zoals bepaalde genen, zouden kunnen overleven op grond van absolute verdienste. Deze memen zouden overleven in elk memenreservoir, ongeacht de memen waardoor ze worden omringd. Religieuze ideeën overleven, omdat ze verenigbaar zijn met andere memen die al talrijk voorhanden zijn in het memenreservoir – als onderdeel van een memplex.’ Dawkins denkt hierbij aan memen als: ‘na de dood blijf je leven’, ‘ketters moeten gedood worden’ en ‘iedereen moet respect hebben voor religieuze overtuigingen’. Plasterk zei in De Groene Amsterdammer ooit dat hij op dertienjarige leeftijd inzag dat ‘God een bedenksel is waar we met z’n allen in zijn gaan geloven’. Het idee van God is zelf een meme.
Daniel Dennett maakt in zijn De Betovering van het Geloof gretig gebruik van Dawkins’ mementheorie. Hij definieert religies als ‘sociale systemen waarvan de aanhangers belijden te geloven in een bovennatuurlijke actor, of bovennatuurlijke actoren van wie goedkeuring dient te worden gezocht’. In een sound-bite samengevat: ‘een religie zonder God of goden staat gelijk aan een gewervelde zonder ruggengraat.’ Hij neemt religie serieus, maar wel als natuurlijk verschijnsel dat door de wetenschap verklaard kan worden: ‘Het is niet verrassend dat religie overleeft. Ze is al duizenden jaren gesnoeid, herzien en geredigeerd, waarbij miljoenen varianten zijn gesneuveld, dus heeft ze veel eigenschappen die mensen aanspreken. [Religie] geeft sommige mensen een gemotiveerde organisatie om geweldige dingen te doen – werken aan sociale rechtvaardigheid, opvoeding, politieke actie, economische hervorming en ga zo maar door. Voor anderen zijn religieuze memen meer giftig, en gebruiken de memen de minder plezierige aspecten van hun psychologie, werken ze op schuldgevoelens, eenzaamheid, het verlangen naar eigendunk en gewichtigheid.’ Zo is de uitspraak in de NRC van Van Middelkoop, minister van Defensie en lid van de Christen Unie, misschien ook beter te begrijpen: ‘Wij zullen abortus en euthanasie weer een moreel kwaad noemen.’ Dennett trekt ten strijde tegen dit soort risicovolle giftige memen, en zijn boek is een antidote-meme in het gevecht om een wereld met minder leed.
Verrassend genoeg vindt Ruse de verklaring van religie uit memen allerminst acceptabel. In een e-mail beschuldigt Dennett Ruse ervan het darwinisme niet volledig te omarmen, waarop Ruse reageert: ‘I am more hard-line [Darwinian] than you are, because I don’t buy into this meme bullsh**, but put everything [in] the language of genes.’ Wat je verder ook vindt van Ruse’s karakterisering van de confrontatie als een ideologiestrijd, hier verwoordt hij inderdaad de veelgehoorde mening dat het concept van meme in ieder geval niet goed te begrijpen is voor een ware Zelfzuchtig-Gen-Darwinist. Immers, in een ‘jungle red in tooth and claw’ moet het echte gevecht uiteindelijk geleverd worden op het biologische niveau – hoe je het ook wendt of keert.
Intelligent Design
Het debat in Nederland richt zich toch voornamelijk op wat bekend staat als Intelligent Design (ID) – het zogenaamd wetenschappelijk idee dat het leven op aarde een Ontwerper kent – waar vreemd genoeg uitzonderlijk goede wetenschappers zich mee inlaten. De vorige minister van Onderwijs sprak zelfs kortstondig over ID als mogelijk onderdeel van het biologieonderwijs, naar aanleiding van het boek Een Schitterend Ongeluk of Sporen van Ontwerp? van Dekker, Meester en Woudenberg. Van der Hoeven werd (gelukkig) van alle kanten teruggefloten, onder anderen door Plasterk, haar opvolger.
Dekker probeerde te laten zien dat het zogenaamde bacteriële zweepstaartje alleen verklaard kan worden door aan te nemen dat een Intelligente Ontwerper werkzaam is in de natuur. Helaas voor Dekker heeft bioloog Kenneth Miller tijdens rechtszaken in Amerika haarfijn uit de doeken gedaan hoe dit staartje het resultaat is van evolutie door natuurlijke selectie. Dekkers eigen voorbeeld betreft twee DNA-polymerasen waarvan hij niet kan begrijpen dat ze onafhankelijk van elkaar zijn geëvolueerd. Het lijkt ons vreemd dat het onderzoek van Dekker hier ten einde is. In zijn eigen bijdrage in En God Beschikte een Worm motiveert Dekker echter op retorische wijze de achtergrond waartegen hij zijn wetenschap bedrijft. Het naturalisme – de visie dat ‘de natuurlijke wereld alles is wat er is: een gesloten systeem dat geen bovennatuurlijke verklaring nodig heeft en dat geheel zelfvoorzienend is’ – is volgens hem een theorie die incoherent is en die zaken als persoonlijkheid, ethiek en geloof niet kan verklaren. In een christelijk beeld zijn deze zaken wel verklaard, want ‘ze volgen op natuurlijke wijze uit God’. Hoe dat zit, heeft Dekker echter nog nooit uitgelegd, waaruit direct blijkt dat ID geen wetenschap is, maar teruggaat op een openbaringsgeloof.
Waar staan we nu? De conclusie lijkt te zijn dat het voortschrijdend wetenschappelijk inzicht steeds minder ruimte laat voor het geloof in een God zoals die figureert in oude verhalen. Tegelijkertijd kunnen we zeggen dat het steeds duidelijker wordt wat God zou moeten zijn, als wetenschap duidelijk maakt welke invullingen van God niet plausibel zijn. We beseffen dat religie meer is dan alleen geloven in het bestaan van God. Met Dennett zouden wij graag zien dat het goede van religieuze praktijken behouden blijft, terwijl het gif dat zij met zich meedragen, wordt geneutraliseerd. Wat blijft, is dat onze tijd zich kenmerkt als een tijd waarin we na moeten denken over de plek van religie en wetenschap: ‘Wat zien we als bron voor wat?’ Een wetenschapper kenmerkt zich uiteindelijk door een ondogmatische houding (pace Kuhn), terwijl een gelovige juist moeilijk ontkomt aan een dogmatische houding. Zijn deze beide attitudes verenigbaar in één persoon? Deze vraag lijkt vooralsnog typerend voor het huidige tijdsgewricht – wat we verder ook doen met wetenschap, en hoezeer we ook ondergedompeld zijn in een religieuze traditie. Geloof in God blijkt ook in onze tijd risicovol.
Leedvermeerdering kunnen we, als we daar voor kiezen, wetenschappelijk proberen te voorkomen: we weten (ongeveer) in welke omstandigheden mensen, in naam van een religie, anderen iets gaan aandoen. Maar het blijft ontegenzeggelijk zo dat sommigen al het wereldlijke leed verdragen omwille van hun diepste religieuze overtuigingen.
Herman de Regt is filosoof aan de Universiteit van Tilburg en auteur van onder andere ‘Agnostisch Manifest’, in Geen Afbeelding Beschikbaar. Wetenschappers op de Areopagus (redactie J. Schiks, 2004, Universiteit van Tilburg).
Hans Dooremalen is filosoof aan de Universiteit van Tilburg en is gespecialiseerd in evolutionaire ideeën over het bewustzijn.
Darwin of God. Een broedertwist, door Michael Ruse, vert. Peter van Huizen, uitg. Ten Have, Kampen 2007, 352 blz., € 29,90
God als Misvatting, door Richard Dawkins, vert. Hans van Riemsdijk, uitg. Nieuw Amsterdam, Amsterdam 2006, 320 blz., € 24,95
De Betovering van het Geloof. Religie als een natuurlijk fenomeen, door Daniel Dennett, vert. Hans Bosman, uitg. Contact, Amsterdam 2006., 448 blz., € 29,90
En God beschikte een worm. Over schepping en evolutie, redactie Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg, uitg. Ten Have, Kampen 2006, 405 blz., € 24,90
Een schitterend ongeluk of sporen van ontwerp? Over toeval en doelgerichtheid in de evolutie, redactie Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg, uitg. Ten Have, Kampen 2005, 348 blz., € 24,90