Home Ger Groot: ‘Niets is zo uitdagend als het taboe’

Ger Groot: ‘Niets is zo uitdagend als het taboe’

Door Sebastien Valkenberg op 25 juni 2008

06-2008 Filosofie magazine Lees het magazine

Het stierengevecht lijkt barbaars, maar er is zoveel meer over te zeggen, stelt Ger Groot. ‘We leven op het hoogtepunt van ons kunnen wanneer we doen wat zich op de rand van ons geordende leven bevindt.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Is stierenvechten een kunstvorm of een sport? Geen van beide, zegt publicist en docent filosofie Ger Groot. ‘In de Spaanse kranten is er een aparte pagina voor. Die heet gewoon Toros.’ Terwijl hij dat zegt pakt hij El País en slaat hem open: grote foto’s van bonkige stieren die worden uitgedaagd door de torero. ‘Dit heeft een heel grote schoonheid. Als je kijkt naar die bewegingen…’
Zoveel aandacht voor het stierengevecht zul je in de Nederlandse kranten niet aantreffen, of het moet zijn om het fenomeen aan de kaak te stellen. Groot: ‘Er zijn weinig dingen waar mensen in Nederland zo boos over worden. Als er nog één taboe is in Nederland, is het dat. Een taboe in de oorspronkelijke betekenis van het woord: er mág niet over gesproken worden.’ Een strenge veroordeling is de enige gepaste reactie.
En dat is jammer, want er is zoveel meer over te zeggen. Dat weet Groot uit ervaring: in het Zuid-Franse Nîmes volgde hij ooit een beginnerscursus ‘tauromachie’. In zijn nieuwste boek De gelukkigste illusies maakt hij duidelijk dat simpele morele verontwaardiging het stierengevecht geen recht doet. Interessanter is de vraag waarom het, ondanks deze veroordeling, toch zijn aantrekkingskracht behoudt. Deze ‘illegitieme begeerte’ is het onderwerp van zijn boek, een bundeling essays, artikelen en columns uit o.a. NRC, Filosofie Magazine en De Groene Amsterdammer van de laatste vijftien jaar. ‘Het is een boek met stukken die mij zeer na aan het hart liggen, die veel persoonlijker zijn dan andere stukken die ik heb schreven.’ Een breed scala aan onderwerpen passeert de revue: overspel, de consumptie van pornografie en zeer gewelddadige snuff movies, de hang naar het schandaal binnen de hedendaagse kunst. ‘Ik wil het kwaad begrijpen zonder ermee in te stemmen.’
Heel lang beschouwde de filosofie het kwaad als een onvolkomenheid: het zou er eigenlijk niet moeten zijn. Tijdens de Romantiek veranderde die opvatting. De dichter Charles Baudelaire schreef over de verlokking van de bloemen van het kwaad. Van deze vitaliserende kracht – Groot spreekt over het ‘warmbloedige kwaad’ – willen we, als we eerlijk zijn, geen afscheid nemen. Integendeel, we hebben die nodig. Groot: ‘Het is onze hartenklop. Wanneer leven we op het hoogtepunt van ons kunnen? Wanneer we datgene doen wat zich op de rand van ons geordende leven bevindt.’ Niets zo uitdagend als het verbod en het taboe – bedoeld om ons af te weren, trekt het ons juist aan.
Juist Groots weigering te moraliseren leidt tot boeiende inzichten. ‘Natuurlijk heeft het stierengevecht zijn duistere kanten. Die verhouden zich ongemakkelijk tot de humanistische moraal.’ Maar, waarschuwt hij, anders dan we denken zijn stierengevechten een modern verschijnsel. ‘Wat ik probeer te laten zien is dat het stierenvechten helemaal niet oud is; het dankt zijn hedendaagse gestalte aan het feit dat er een grote hoeveelheid techniek aan te pas komt. Zoals kennis van anatomie. Het stierengevecht is geen kracht tegen kracht, maar kennis tegen kracht. Het komt pas op in de Verlichting, in het laatste decennium van de achttiende eeuw.’

Kwaad is dubbelzinnig
‘In het hele boek zit een dubbelheid’, zegt Groot als het schilderij op het omslag van zijn boek ter sprake komt. We zien een vrouw in een ongemakkelijke pose op de grond liggen. Ze heeft alleen een wit nachthemd aan, dat opgestroopt is tot boven haar middel. Ze bevindt zich in een lege kamer met koelblauwe wanden – zit ze in een isoleercel van een psychiatrische inrichting? De titel van het schilderij, van Jean Rustin, luidt Désespoir. Wanhoop. Het beeld contrasteert met de blijmoedige titel van het boek, om niet te zeggen dat het ermee vloekt.
Groot: ‘Aan de ene kant is er de confrontatie met alles wat onaangenaam is in het leven: het schrijnende, het kwade, het ongeluk. Aan de andere kant is er de poging daarboven uit te stijgen. Dat lukt nooit helemaal, het blijft altijd een illusie. Maar dat wil niet zeggen dat het geluk er niet is.’ Alhoewel niet iedereen dat zal beamen. Hij herinnert zich een tentoonstelling van jonge Britse kunstenaars in de Londense Royal Academy – en de woede en verontwaardiging die deze bij hem opriep. Marc Quinn had een gipsen afdruk van zijn hoofd gemaakt en die overgoten met zijn eigen bloed. Damien Hirst plaatste de kop van een dode koe in een glazen kast met duizenden vliegen. Tegenover zoveel vertoon van cynisme stelt Groot ‘het bestaansrecht van de vertedering, die soms balanceert op de rand van de sentimentaliteit’.
Dat licht Groot toe aan de hand van de smartlap. Hij haalt verschillende liedteksten aan in zijn boek (‘Als op het Leidseplein de lichtjes weer eens branden gaan’) en neemt het op voor het genre. ‘Het merkwaardige ervan is dat smartlappen op een volstrekt precieze en doeltreffende manier onze emoties onder woorden brengen. Die zijn weinig gesofisticeerd. In een nummer als “De glimlach van een kind” zit een diepe waarheid, waar je uiteindelijk niet zo verschrikkelijk veel over kunt zeggen, behalve dan dat “het zo is”.’ Net als bij het stierengevecht schuurt Groot tegen de grenzen van de betamelijkheid aan. Het kwaad is dubbelzinnig – zie het stierengevecht –, maar dat geldt evenzeer voor het goede. Groot: ‘Soms laat het goede zich alleen maar bevestigen door het cultureel incorrecte, namelijk die genres die wij tuttig en kitscherig vinden.’