Schrijver van een invloedrijk boek over vrijheid, voorvechter van vrouwenrechten, ontmaskeraar van drogredenen en kopstuk van de liberale wereldvisie – van de negentiende-eeuwse Engelse filosoof John Stuart Mill zou je weinig geduld met het verschijnsel religie verwachten. Was zijn vader James Mill geen overtuigd volgeling van de Verlichting geweest? Was Mill zelf niet vanaf jonge leeftijd diep onder de indruk van de utilitarist Jeremy Bentham, die hij persoonlijk kende? Wie met die verwachting begint te lezen in zijn postuum gepubliceerde Drie essays over godsdienst, nu met steun van het Vlaamse Humanistisch Verbond voor het eerst in het Nederlands verschenen, staat een fikse verrassing te wachten.
Want, zo schrijft historicus Cor Hermans in zijn voorwoord, Mill wilde allerminst een ‘militante atheïst’ zijn. Het kale rationalisme van de Verlichting had zijn tijd gehad, hoe nuttig het ook geweest was. De Romantiek had laten zien dat de mens méér was dan een denkmachine. Daarvan was Mill, zoals Hermans in zijn voortreffelijke studie Een Engelsman in Frankrijk (2008) al liet zien, diep doordrongen geraakt. Daarom was het nu tijd om de omgekeerde vraag te stellen: heeft de godsdienst op zijn beurt misschien enig nut? En waarin zou dat dan bestaan?
Constructiefout
Het verrassendst in deze drie essays, geschreven in 1854 en 1869, is misschien wel dat Mill het bestaan van God niet helemaal uitsluit, op grond van argumenten die wij nu als intelligent design kennen. Wie naar de natuur kijkt, ziet hoe doeltreffend zij is opgebouwd, wat zou kunnen wijzen op een bewuste bedoeling erachter.
Anders dan Thomas van Aquino, die in de dertiende eeuw dat argument al als een van zijn godsbewijzen aanvoerde, ziet Mill echter geen almachtige God aan het werk. Daarvoor is de schepping niet volmaakt genoeg. Het kwaad, dat in de loop van de geschiedenis zoveel christelijke denkers hoofdbrekens heeft bezorgd, gooit ook voor Mill roet in het eten. Dat zo’n eventuele schepper de mensheid goedgezind was, wil hij nog wel aannemen. Maar dat de werkelijkheid zoveel leed, pijn en ongeluk in zich bergt, moet wel teruggaan op een ‘constructiefout’, waaruit blijkt dat ook God de materie niet helemaal de baas kon.

Historisch profiel: John Stuart Mill
De vraag naar het nut van religie staat daar enigszins los van. Al helpt het natuurlijk wel dat Mill het bestaan van God theoretisch plausibel of in ieder geval mogelijk acht. Anders dan militante atheïsten ziet hij religie niet in de eerste plaats als een bron van onheil, maar als een praktisch middel om vooruit te lopen op de humanistische ‘Godsdienst van de Mensheid’ die hij in het verschiet ziet liggen.
Zijn pleidooi culmineert in een onversneden lofzang op Jezus Christus, ‘waarschijnlijk de grootste morele hervormer (…) die ooit op aarde geleefd heeft’. Met diens voorbeeld voor ogen zouden gelovigen bezield kunnen raken door ‘het gevoel God te helpen [om] het goede dat hij gegeven heeft te vergelden door een vrijwillige samenwerking die hij, omdat hij niet almachtig is, werkelijk nodig heeft’. In menige progressief ingestelde kerk wordt er vandaag de dag niet zo heel veel anders over gedacht.
Rituelen
In weerwil van zijn romantische inspiratie staat Mill nauwelijks stil bij de materiële kant van religie, waarop haar werkzaamheid in belangrijke mate berust: het ritueel, de sociale inbedding, de kerk als maatschappelijke institutie. Net zo vreemd is hem de gedachte dat religie in belangrijke mate op verhalen berust en dat juist het vertellen daarvan haar zo inspirerend kan maken. Anders dan de door hem bewonderde Auguste Comte moest Mill van een ‘liturgie’ voor de verhoopte Godsdienst van de Mensheid niets hebben. Daarvoor bleef hij te zeer een theoreticus, die zijn scherpe analyses richtte op zaken (godsbewijzen, wonderen) waar nu nog maar weinig gelovigen zich druk over maken.
Deze essays zijn dan ook voornamelijk historisch interessant. Ze laten zien hoe in de negentiende eeuw het verlichtingsdenken een, in de woorden van Mill, ‘meer verzacht temperament’ krijgt en minder militant wordt. Spijtig is wel dat zijn lang uitgesponnen frases er in de Nederlandse uitgave niet leesbaarder op worden. De vertaler blijft veel te dicht op het origineel zitten. ‘Het feit valt niet te negeren dat [deze oplossingen] hoofdzakelijk gericht zijn op geen meer verheven doel dan te maken dat de structuur in leven en in goede werkende staat blijft gedurende een zekere tijd.’ Maak daar maar eens chocola van.
Drie essays over godsdienst
John Stuart Mill
vert. Karel D’huyvetters
Damon
192 blz.
€ 29,90