Het was hoog tijd om de samenleving rechtvaardiger te maken. Om afscheid te nemen van de resten van de feodaliteit en om het leven eerlijker in te richten. Er moest een omwenteling komen, maar wel een beheerste, een rationele. Het geweld van de Franse Revolutie lag nog vers in het geheugen en daar was de wereld niet beter van geworden. Daarom moest de nieuwe omwenteling geleid worden door wetenschappelijke inzichten.
Dat was het uitgangspunt van Fransman Auguste Comte, geboren in 1798, midden in de oorlogen die de Franse Revolutie had losgemaakt. Zijn hele jeugd lang had hij ervaren hoe ellendig een wilde revolutie kon uitpakken. Maar hij was ook opgevoed met idealen over gelijkheid en medemenselijkheid. Daarom ontwikkelde hij zijn ‘positivistische’ filosofie, die onbedoeld vooral invloed kreeg op het denken over het denken.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Vader van de sociologie
Comte groeide op in Montpellier, waar hij zich een slimme leerling betoonde. Daarom mocht hij studeren aan de Parijse École Polytechnique, waar de toekomstige elite van Frankrijk werd opgeleid. De school was een overblijfsel van de Revolutie. Toen die voorbij was, Napoleon was verbannen en er weer een Lodewijk op de troon zat, vond die het nodig de school te sluiten.
Zo raakte Comte zijn dagbesteding kwijt en dus zocht hij werk. Dat vond hij bij Claude Henri de Saint-Simon, een adellijke wereldverbeteraar die grote verwachtingen had van de rationaliteit van fabrikanten – Frankrijk was bezig te industrialiseren – en wetenschappers: samen zouden die in de nabije toekomst een doordachte koers uitzetten voor de samenleving, waardoor het leven van arbeiders er met sprongen op vooruit zou gaan.
Comte ontwikkelt een nieuwe godsdienst, zonder god
Comte werd Saint-Simons secretaris en zoog veel van diens ideeën op. Dat is te lezen in Plan voor de wetenschappelijke werkzaamheden nodig voor reorganisatie van de maatschappij, dat Comte in 1822 publiceerde. Daarin kondigde hij een nieuwe wetenschap aan, een fysica van de samenleving, die hij ‘sociologie’ doopte. Die naam gebruiken we nog steeds voor onderzoek naar het gedrag van mensen in een samenleving, en daarom wordt Comte de vader van de sociologie genoemd. Maar zijn doel was heel wat ambitieuzer dan dat van hedendaagse sociologen. De nieuwe wetenschap moest de hoogste vorm van kennis omvatten, waarin alle inzichten uit andere disciplines samenkwamen; de sociologie zou de hele samenleving vangen in wetten, die vervolgens worden gebruikt om het leven de goede kant op te sturen.
Aan de ontwikkeling van dit nieuwe vak zou Comte de volgende decennia besteden. Zonder steun van Saint-Simon, want de twee kregen ruzie over een essay dat volgens Comte van hem was, terwijl Saint-Simon eiste dat het onder zíjn naam werd gepubliceerd. Op de achtergrond speelde waarschijnlijk mee dat de twee tegengestelde types waren: Saint-Simon grillig en gericht op actie, Comte omzichtig en systematisch. Het zou dan ook niet meer goed komen tussen de twee verder zo gelijkgestemde geesten.
Grote verhalen
In de tussentijd was Comte vaste klant geweest van een prostituee, Caroline Massin. Zij was even uit beeld verdwenen, maar kwam in 1822 weer in Comtes leven, nu als uitbaatster van een leeszaal. Al snel woonden ze samen en besloten ze te trouwen, in de eerste plaats omdat Massin nog steeds in een prostitutieregister stond, dat verplichtte tot een tweewekelijks medisch onderzoek. Een huwelijk was de enige manier om geschrapt te worden.
Comte hield van de grappige, slimme en vrolijke Massin, maar hun huwelijk was niet gelukkig. Hij was vaak stikjaloers en bang dat Massin hem gebruikte, terwijl ze met andere mannen in de weer was. Die jaloezie en andere stress leidden in 1826 tot een ‘cerebrale crisis’. Daarom werd hij opgenomen in een kliniek, maar dat hielp weinig. Nog steeds ziek kwam hij weer thuis, waar hij met Massins steun geleidelijk herstelde.
In die moeilijke jaren werkte Comte zo goed en zo kwaad als het ging aan zijn nieuwe wetenschap, en dan vooral aan de filosofische basis daaronder, het ‘positivisme’. Dat was de filosofie van een nieuw stadium in de menselijke geschiedenis, legde Comte uit in zijn Cours de philosophie positive, dat tussen 1830 en 1842 in delen verscheen. Ooit, in het eerste stadium van de geschiedenis, had de mens goden ingeroepen om de wereld te begrijpen. Achter elk natuurverschijnsel zag hij een bovennatuurlijke kracht. Dat was onzin, vond Comte, maar toch was dit ‘theologisch stadium’ onontbeerlijk geweest om het menselijk denken op gang te brengen.
Ooit had de mens de goden ingeroepen om de wereld te begrijpen
Het volgende stadium was metafysisch geweest. De onderzoekende mens had de goden ingeruild voor onzichtbare krachten. Dat was net zo onzinnig als het theologische denken, maar het kon niet anders: het metafysische stadium was een noodzakelijke overgangsfase naar het derde en laatste stadium, dat van het positivisme.
Daarin zou de mensheid de grote theologische en metafysische verhalen achter zich laten en alleen nog denken in feitelijke verbanden. In de natuurkunde, en dan vooral in de mechanica, gebeurde dat al, schreef Comte. Denk bijvoorbeeld aan een bal die van een hoogte naar beneden valt. Daar kun je een godheid bij verzinnen, die de beweging veroorzaakt, of een onzichtbaar principe waardoor zware voorwerpen vallen.
Maar moderne natuurkundigen deden niets van dat al, beweerde Comte. Die verrichtten experimenten om valwetten te achterhalen, bijvoorbeeld over het verband tussen de valhoogte en de tijd die het kostte om te landen. Dergelijke wetten waren de bouwstenen van de positieve wetenschap, die zich dus verre hield van gespeculeer over onzichtbare oorzaken áchter de wetmatigheden. Positivistische wetenschappers beperkten zich tot wat ze konden waarnemen. Verdere theorievorming was zinloos giswerk.
Niet fabuleren
Dat was een behoorlijk strikte opvatting van wetenschap, en Comte wist dat het moeilijk was om die te gehoorzamen. Want mensen hebben nu eenmaal een grote behoefte aan verklarende verhalen. Zelfs de grote Isaac Newton, die de mechanica zo mooi had gevat in positivistische bewegingswetten, trapte op andere terreinen in die val. Toen hij zich met de optica had beziggehouden, bijvoorbeeld, de leer van het licht. Volgens de positivistische regels had hij zich moeten beperken tot brekingswetten en dat soort zaken – dingen die hij kon meten. Maar hij had zich ook bemoeid met de vraag wat licht eigenlijk was: een golfverschijnsel, of ging het om snelle deeltjes? Een onwetenschappelijke kwestie, vond Comte, want waarnemingen gaven hierover geen uitsluitsel. Daarom diende een positivist zich verre te houden van dit soort kwesties.
Het ging Comte er dus om de wetenschap te redden van de menselijke neiging tot invullen en fabuleren. Tegenwoordig is ‘positivist’ in sommige kringen een scheldwoord voor iemand met een naïef beeld van wetenschap, alsof die simpelweg neerkomt op feitjes verzamelen, zonder besef van de gekleurde blik waarmee ieder van ons naar de wereld kijkt. Het tegendeel is waar. Comte was zich heel goed bewust van grenzen aan ons kenvermogen, al dacht hij daar in negentiende-eeuwse termen over na. Hij hoopte de wetenschap te ‘bevrijden’ van alle theologische en metafysische ruis.
Dat vereiste veel discipline, zoals Newtons voorbeeld al liet zien, en ook Comte zelf slaagde er niet in zijn eigen regels te volgen. Zijn uitleg over de drie stadia van het menselijk denken, bijvoorbeeld, was niet alleen ingegeven door historische waarnemingen, maar ook door dominante theorieën uit Comtes eigen tijd. Bijvoorbeeld door het idee dat de geschiedenis van de mensheid zich ontwikkelde in vaste fases. En door de opvatting dat de mens mentaal steeds beter werd, tot hij in Comtes eigen tijd een intellectueel hoogtepunt bereikte.
Tekst loopt door onder de afbeelding
Eindelijk gelukkig
De Cours de philosophie positive oogste bewondering onder tijdgenoten en wetenschappers deden serieuze pogingen zijn positivistische wetenschap uit te werken. Maar verder speelden er in Comtes leven veel problemen. Sinds 1832 had hij een onderwijsbaantje aan de heropende École Polytechnique, en hij had zijn zinnen gezet op een hoogleraarschap. Zijn pogingen om er een in de wacht te slepen mislukten herhaaldelijk, tot Comtes grote frustratie. Intussen werd zijn huwelijk met Massin er niet beter op en in 1842 gingen de twee uit elkaar. Psychisch had hij het zwaar in die jaren. Hij deed twee zelfmoordpogingen.
En toen ontmoette hij de zeventien jaar jongere Clotilde de Vaux, op wie hij stapelverliefd werd. Eindelijk was hij gelukkig, schreef hij achteraf, al kwam het niet van een relatie. Clotilde was namelijk getrouwd en bovendien vroom katholiek. En ook al was haar man ervandoor, een buitenechtelijke verhouding was niet aan de orde.
Onder haar invloed kreeg de ongelovige Comte opnieuw oog voor religie. Opnieuw, want ruim twintig jaar eerder had Saint-Simon al betoogd dat spiritualiteit een enorm belangrijke samenbindende factor was in de ideale samenleving die hij probeerde te bewerkstelligen. Nu nam Comte die boodschap zeer grondig ter harte en dat werd versterkt toen Clotilde in 1844 tot zijn grote verdriet overleed aan tuberculose.
Eigenlijk had hij zich, nu het voorbereidende filosofische werk van de Cours de philosophie positive klaar was, willen storten op de uitwerking van de sociologie. Maar hij besloot dat er een belangrijker taak voor hem lag. Hij moest een nieuwe godsdienst ontwikkelen. Eentje zonder God welteverstaan, want Comte was en bleef atheïst. Daarom bedacht hij de Religie der Mensheid.
Uiterlijk had die religie allerlei christelijke trekjes, met priesters, een liturgie en een catechismus. Inhoudelijk draaide het geloof om aanbidding van de mensheid, om altruïsme en vooruitgang. Dat sprak mensen aan, vooral in Engeland, in de VS en in Brazilië, waar nog steeds een Kerk voor de Mensheid bestaat en waar de woorden Ordem e Progresso (‘Orde en Vooruitgang’) op de vlag belandden.
Tot zijn dood in 1857 zou Comte deze nieuwe wending verder uitwerken en zijn eerdere ideeën inpassen in zijn spiritueel georiënteerde wereldbeeld. Maar de meeste bewonderaars van zijn eerdere werk konden weinig met deze fase. Zij gingen verder met zijn ideeën uit de Cours de philosophie positive en voedden de filosofische ideeën over wat wetenschap vermag, en vooral ook over wat de grenzen zijn van degelijke kennis.
Sociologie werd een academische discipline. Bovendien – misschien wel belangrijker – adviseren wetenschappers tegenwoordig volop politici. Dat ziet er anders uit dan Comte had gehoopt, want wetenschappers hebben zeker niet de enige stem in het beleid. Maar leiders die luisteren naar bijvoorbeeld de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid of het RIVM zouden Comte zeker goed hebben gedaan.