We doen aan de lopende band morele uitspraken: stelen is verkeerd, een ander helpen is goed, je moet altijd eerlijk zijn. Wat nu als die morele uitspraken op een misverstand berusten en allemaal onwaar zijn? Dat is in een notendop het uitgangspunt van de error theory, oftewel de ‘vergissingstheorie’. Als eerste gemunt in 1977 door de Australische filosoof J.L. Mackie, stelt deze theorie dat morele overtuigingen de werkelijkheid onjuist weergeven: ze gaan over eigenschappen (zoals ‘verkeerd zijn’ en ‘goed zijn’) die eigenlijk niet bestaan. Volgens de vergissingstheorie zegt de uitspraak ‘stelen is verkeerd’ bijvoorbeeld dat stelen de eigenschap ‘verkeerd zijn’ heeft, maar die eigenschap bestaat niet. Dat betekent dat stelen die eigenschap niet heeft en dat de uitspraak ‘stelen is verkeerd’ onwaar is. Datzelfde geldt voor alle andere morele uitspraken en dus zijn alle morele uitspraken onwaar.
In zijn boek Unbelievable Errors werkt filosoof en hoogleraar Bart Streumer (1972) de vergissingstheorie verder uit. Hierin stelt hij dat deze theorie niet alleen opgaat voor morele uitspraken, maar voor álle normatieve uitspraken. Dat betekent dat elke uitspraak die bepaald gedrag of bepaalde opvattingen voorschrijft onwaar is. Dus niet alleen dat stelen verkeerd is, maar ook dat het rationeel is om naar de koelkast te lopen als je zin hebt in een glas melk. Of dat er goede redenen zijn om te geloven wat je in de krant leest.
Bart Streumer (1972) is hoogleraar filosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarvoor doceerde hij aan Reading University en werkte hij als onderzoeker bij Cambridge, beide in het Verenigd Koninkrijk. Zijn onderzoek richt zich vooral op de meta-ethiek. In 2023 verscheen zijn boek Unbelievable errors over de vergissingstheorie.
En nu komt het: zodra je de vergissingstheorie toepast op alle normatieve uitspraken, kun je die theorie niet geloven. Hoe werkt dat? Streumer legt uit: ‘Als de vergissingstheorie geldt voor morele uitspraken, moet deze ook gelden voor andere normatieve uitspraken. Maar als normatieve eigenschappen niet bestaan, heb je geen enkele reden om de vergissingstheorie zélf te geloven. Want een reden om iets te geloven is ook een normatieve eigenschap en die bestaan dus niet volgens de theorie. En ik denk dat we iets niet kunnen geloven als we tegelijkertijd denken dat we geen enkele reden hebben om het te geloven. Dus kunnen we de vergissingstheorie niet geloven.’
We kunnen de theorie dat alle normatieve uitspraken onwaar zijn dus niet geloven. Hoe kunt u dan beargumenteren dat de theorie klopt?
‘In mijn boek doe ik dat door alle andere standpunten binnen de meta-ethiek uit te sluiten. Dat zijn er grofweg drie: twee realistische posities en een die bekendstaat als non-cognitivisme. Om met die laatste te beginnen: het non-cognitivisme stelt dat morele oordelen gevoelens zijn. Het zijn geen representaties van de wereld, zoals feitelijke opvattingen dat wel zijn. Een reden om te denken dat morele opvattingen gevoelens zijn is dat ze ons motiveren om op een bepaalde manier te handelen. Want als je vindt dat iets moreel juist is, zul je ook eerder geneigd zijn om het te doen.
‘We denken ten onrechte dat morele uitspraken iets zeggen over de werkelijkheid’
Het belangrijkste argument tegen deze theorie is dat ze niet te verzoenen is met het objectieve karakter dat we doorgaans toeschrijven aan de ethiek. Als ik bijvoorbeeld een discussie heb met een neonazi over de vraag of genocide toegestaan is of niet, en die neonazi volhoudt van wel, dan ben ik er toch zeker van overtuigd dat hij helemaal fout zit. Dat is echt iets anders dan een subjectief meningsverschil over of je aardappelen lekker vindt of niet.’
Maar de vergissingstheorie verwerpt die morele objectiviteit toch ook? Dan moet die theorie toch ook sneuvelen?
‘Dat klopt, maar de vergissingstheorie kan wel verklaren waarom we, ondanks het feit dat morele eigenschappen niet bestaan, toch met morele oordelen omgaan alsóf ze objectief zijn. We denken dat morele uitspraken iets zeggen over de werkelijkheid, maar daar vergissen we ons in.’
En de andere twee theorieën dan?
‘De realisten stellen dat morele oordelen geen gevoelens zijn, maar feitelijke opvattingen, dus opvattingen die iets weergeven van hoe de wereld in elkaar steekt. Daarnaast denken ze dat er morele feiten zijn, en dat sommige morele oordelen die feiten correct weergeven. Er bestaan twee soorten realisten: sommigen zeggen dat morele feiten empirische feiten zijn, die je kunt ontdekken door je zintuigen te gebruiken. Anderen stellen dat je morele feiten niet op een empirische manier kunt ontdekken, maar dat je ze kunt ontdekken door erover na te denken.

De moraal ligt diep | recensie
Het probleem bij de eerste groep realisten is dat hun theorie ontaardt in een vorm van relativisme; welke morele feiten er bestaan wordt namelijk gekoppeld aan hoe wij morele woorden gebruiken. Misschien ben ik bijvoorbeeld geneigd iets “goed” te noemen als het leidt tot meer welzijn, maar heb jij een ander idee van wat “goed” is. Dat relativisme past niet bij het idee dat de ethiek een objectief karakter heeft. Het bezwaar tegen de tweede vorm van realisme – het idee dat er wel morele feiten bestaan, maar dat de kennis daarover niet kan worden opgedaan met onze zintuigen – is dat dit wel hele vreemde eigenschappen moeten zijn. Het zouden dan eigenschappen zijn die we niet aantreffen in de empirische werkelijkheid, maar die ons wel aanzetten tot handelen.’
Dan blijft er dus nog eentje over.
‘Precies. De vergissingstheorie stelt dat onze opvattingen over goed en fout inderdaad feitelijke opvattingen zijn, wat wil zeggen dat ze morele eigenschappen toeschrijven aan dingen in de wereld, zoals personen of handelingen. Maar tegelijkertijd stelt de vergissingstheorie dat die morele eigenschappen niet bestaan. Daarom bestaan morele feiten niet en zijn alle morele opvattingen onwaar.’
Tekst loopt door onder afbeelding

De vraag naar de aard van onze morele oordelen is een belangrijk thema binnen de meta-ethiek. Wat is meta-ethiek eigenlijk?
‘Om die vraag te beantwoorden, is het goed om eerst helder te hebben wat ethiek is. Ethiek is het onderdeel van de filosofie dat zich bezighoudt met de vraag wat moreel goed en fout is en waarom. Ethiek is overal, bijvoorbeeld als we bediscussiëren wat in een gegeven situatie het goede is. Je kunt je ook afvragen wat je in het algemeen kunt zeggen over het goede doen. Dan kom je bijvoorbeeld terecht bij filosofische theorieën zoals het utilitarisme, dat de morele waarde van een handeling laat afhangen van de gevolgen ervan. De meta-ethiek stelt theoretische vragen over de ethiek. De belangrijkste vraag is: in hoeverre is ethiek objectief en kan ze losstaan van wat wij toevallig vinden of voelen?’
Wat maakt die vraag relevant?
‘We hebben vaak nogal verschillende meningen over wat ethisch juist en onjuist is. Hoe kom je dan verder? Nou, door je af te vragen of er een soort objectieve standaard is waarmee we kunnen beoordelen welke ethische posities kloppen en welke niet. Dat is bijvoorbeeld van belang voor de vraag wat er op politiek niveau moet gebeuren. De meta-ethiek is een abstract onderdeel van de filosofie. Toch is het interessant, want uiteindelijk draait het wel om de vraag wat goed en fout is.’
Zijn er nog meer filosofen die de vergissingstheorie aanhangen?
‘Jazeker, maar zij beperken de theorie tot morele uitspraken. Als je de theorie toepast op alle vormen van normativiteit, zeggen veel filosofen, moet je meteen tot de conclusie komen dat die onhoudbaar is. Niemand kan immers het idee serieus nemen dat er geen enkele reden is om wat dan ook te geloven. Die onhoudbaarheid wordt aangedragen als reden om de vergissingstheorie in haar geheel te verwerpen. Want als een theorie onhoudbaar blijkt zodra je deze algemeen maakt, dan is die ook onhoudbaar als je haar specifiek toepast.
‘Er kunnen waarheden bestaan die we niet kunnen geloven’
Ik ben het ermee eens dat er iets vreemds gebeurt als je de vergissingstheorie toepast op alle vormen van normativiteit, maar ik denk niet dat dat laat zien dat de theorie niet klopt. Ik denk dat er iets anders speelt, namelijk dat we niet in staat zijn om iets te geloven en tegelijkertijd te geloven dat we geen enkele reden hebben om het te geloven. Omdat de vergissingstheorie over zichzelf zegt dat er geen reden is om de theorie te geloven, denk ik dat we de theorie niet kúnnen geloven. Het feit dat we de vergissingstheorie niet kunnen geloven, is een argument tegen het idee dat de vergissingstheorie onhoudbaar wordt als je deze veralgemeniseert. Kortom: dat we de theorie niet kunnen geloven maakt het waarschijnlijker dat die toch klopt. Want het kan natuurlijk zo zijn dat iets waar is en dat we het toch niet kunnen geloven.’
Maar wat nu als we dat idee verwerpen en ervan uitgaan dat we wél iets kunnen geloven zonder dat we daar redenen voor hebben?
‘Ik denk wel dat je dingen kunt geloven zonder dat je een reden hebt om ze te geloven, en ik denk ook dat je iets kunt geloven zonder dat je expliciet gelooft dat je een reden hebt om het te geloven. Ik denk alleen níet dat je expliciet en met veel vertrouwen iets kunt geloven en tegelijkertijd expliciet en met veel vertrouwen kunt geloven dat je daar geen enkele reden voor hebt. En dat is het soort opvattingen dat je wil hebben als resultaat van filosofische reflectie: expliciete opvattingen waarin we veel vertrouwen hebben.’
Tekst loopt door onder afbeelding

Als de vergissingstheorie waar is en we geen enkele reden hebben om iets te doen, dan ondergraaft dat toch de moraal? Dan kunnen we net zo goed meteen stoppen met het veroordelen van neonazi’s.
‘Zo lijkt het misschien. Maar als het waar is dat je de vergissingstheorie niet kunt geloven zodra je deze veralgemeniseert, kan de theorie onze morele opvattingen dus ook niet ondergraven. Ze wordt als het ware door zichzelf onklaar gemaakt.’
Maar wat kunnen we er dan mee?
‘Als je kijkt naar het huidige filosofische debat, dan is er vrijwel geen aandacht voor het feit dat er bepaalde filosofische waarheden zouden kunnen zijn die we niet kunnen geloven. En als je daar geen aandacht voor hebt, loop je het risico dat je de verkeerde kant op wordt geleid. Want wie niet in de gaten heeft dat hij een van de mogelijke theorieën over een onderwerp niet kan geloven, zal in plaats daarvan waarschijnlijk denken dat die theorie onwaar is. Vervolgens ga je de gedachte dat die theorie onwaar is gebruiken in je argumentatie voor andere theorieën. Binnen de meta-ethiek draaien we nu al honderd jaar in rondjes omdat de vergissingstheorie wordt verworpen. Het zou kunnen dat hetzelfde gebeurt in andere filosofische debatten, zoals het debat rond de vrije wil, het debat over wat mentale toestanden zijn en het debat over waarheid. Misschien is de vrije wil bijvoorbeeld een soort noodzakelijke illusie waar we niet vanaf komen maar desalniettemin een illusie.
Filosofie is het met elkaar in balans brengen van abstracte opvattingen over onderwerpen die belangrijk voor ons zijn. Het kan daarbij helpen om te benoemen dat het mogelijk is dat er waarheden zijn die we niet kunnen geloven. Misschien is dat waarom het niet lukt om de balans te bereiken waar je in de filosofie naar zoekt. Natuurlijk is dat niet ideaal, want je wil de waarheid geloven. Maar je realiseren dat je de waarheid niet kunt geloven kan wel filosofische rust geven.’
Unbelievable errors. An error theory about all normative judgements
Bart Streumer
Oxford University Press
256 blz.
€ 25,99