Kan filosofie helpen als je in de gevangenis zit? Filosofie Magazine-redacteur Lianne Tijhaar volgt een filosofiecursus in de bajes. Deel 2: omarm je lot met Friedrich Nietzsche.
Hoe reageer je als je tegen je wil wordt opgesloten? Ga je ertegen in verzet, leg je het naast je neer, of omarm je het lot? Tijdens de cursus ‘Filosofie en humanisme’ in de Penitentaire Inrichting Almere lezen gedetineerden teksten van grote filosofen over existentiële thema’s als eenzaamheid, angst en eigenliefde. Het thema van vandaag is amor fati: liefde voor het lot.
Tekst loopt door onder afbeelding
Fotografie: Bram Budel
Voordat de cursisten met elkaar in gesprek gaan, lezen ze gezamenlijk een fragment uit De vrolijke wetenschap van Friedrich Nietzsche. Eerder in dit boek komt de bekende uitspraak ‘God is dood’ voor. Volgens Nietzsche bestaat er niets buiten deze wereld. We moeten niet hopen op een uitvlucht in het hiernamaals en er bestaat ook niet zoiets als een vrije wil. Als dit tragische besef tot ons doordringt, blijft er een waardeloze wereld over.
Dit kan leiden tot verslagenheid, maar Nietzsche biedt een actief perspectief. Terwijl we weten dat het leven absurd en zinloos is, kunnen we het toch omarmen en liefhebben. Hiermee bedoelt Nietzsche niet dat we ons fatalistisch moeten neerleggen bij de gang van zaken omdat het nu eenmaal is zoals het is. Het gaat erom dat je het leven actief omarmt, alsof je het zelf zo gewild hebt. Of zoals Nietzsche het zegt: ‘We moeten niets anders willen, niet terugwaarts, niet voorwaarts en niet in alle eeuwigheid.’ Maar hoe doe je dat als je tegen je wil wordt opgesloten?
‘Zeg ja tegen het leven’ – Friedrich Nietzsche
Op het nieuwe jaar. – Nog leef ik, nog denk ik: ik moet nog blijven leven, want ik moet nog denken. (…) Tegenwoordig neemt iedereen de vrijheid om zijn wensen en zijn dierbaarste gedachten uit te spreken: welnu, dan wil ik zeggen wat ik vandaag van mezelf heb verlangd en welke gedachte dit jaar het eerst door me heen ging – welke gedachte voor mij de basis, waarborg en zoetheid van heel mijn verdere leven zal moeten zijn! Ik wil steeds beter leren het noodzakelijke van de dingen te zien als het schone – dan zal ik een van diegenen zijn die de dingen verfraaien. Amor fati: dat zij vanaf vandaag mijn liefde! Ik wil geen oorlog voeren tegen het lelijke. Ik wil niet aanklagen, ik wil niet eens de aanklager aanklagen. Negeren zal mijn enige ontkenning zijn. En al met al: ik wil ooit alleen nog iemand zijn die ja tegen het leven zegt!
Uit: De vrolijke wetenschap
Warhoofd
De cursus wordt geleid door de vrijwilligers Bert en Knut. Ze zijn net aangekomen en lopen rustig door de lange grijze gangen naar de gevangenisbibliotheek. De bibliotheek is een aangenaam lichte ruimte met aan de wanden hertenkoppen van pluche. Alleen de tralies voor de zonnige ramen verraden dat je dit gebouw niet zomaar kunt verlaten.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Gedetineerde Ron (30) haalt zorgvuldig zijn naambordje tevoorschijn – bewaard van de vorige keer. Hij zit kaarsrecht op zijn stoel en kijkt verwachtingsvol. Het is duidelijk dat hij er zin in heeft. Herman (78) verwacht er niet al te veel van. Hij heeft vorige week een boek gelezen van Nietzsche. ‘Het zal wel aan mij liggen, maar volgens mij is het een compleet warhoofd. Hij zegt overal wel iets over.’
Cursusleider Bert schraapt zijn keel. We gaan van start. ‘Wie wil vandaag de tekst voorlezen?’ Ron kijkt vlug om zich heen of er geen andere gegadigden zijn en steekt dan zijn hand op.
Levenslang
Geanimeerd draagt Ron het fragment voor waarin Nietzsche zijn voornemen beschrijft om vanaf nu enkel nog ‘ja’ tegen het leven te zeggen. Hij is onder de indruk van deze tekst. Vooral de zin ‘Ik wil niet aanklagen, ik wil niet eens de aanklager aanklagen’ raakt hem. Ron is jaren geleden beschuldigd voor iets wat hij zegt niet gedaan te hebben en zit nu al heel lang vast in afwachting van zijn straf. Het lijkt zijn humeur niet te bederven. ‘Ik kan eigenlijk alleen maar aan de officier van justitie denken als ik dit lees’, grapt hij.
Cursusleider Bert wil weten hoe de deelnemers denken over het lot. Ligt je levensweg vast of niet? ‘Stel dat je in een grote bibliotheek bent. Elk boek staat symbool voor een mensenleven. Zijn die boeken dan volgeschreven of staan er maar een paar hoofdstukken in?’ We maken een rondje. Geen van de cursisten gelooft dat zijn boek al geschreven is. Maar helemaal zelf in de hand hebben ze het ook niet. ‘Als ze me nu levenslang geven, dan zijn mijn hoofdstukken die nog komen beperkt tot deze gevangenis’, zucht Charif (41). Naast me krabbelt Vincent op een vel papier: ‘De geschiedenis is bepalend voor de toekomst.’
Tekst loopt door onder afbeelding
‘Maar hoe je het leven leidt binnen deze gevangenis is nog niet geschreven, toch?’ vraagt Bert. Charif knikt. Dat is waar. Bert: ‘En schrijf jij die hoofdstukken dan zelf?’ Het blijft even stil. Charif strijkt bedachtzaam over zijn kin: ‘Nee. Ik leef ze.’
Bert kijkt de groep rond. ‘Hoe kijkt de rest ertegenaan? Als je achteraf terugkijkt op je leven, denk je dan dat het je overkomen is?’ ‘Ja!’ roept Charif uit. ‘Dat bedoelde ik te zeggen!’ Maar Evert (53) is het er niet mee eens.
‘Nee, dat lijkt me niet. Je hebt het zelf verkeerd geschreven.’ Stefan (33) knikt. ‘Ja, je had dingen anders kunnen doen.’
‘Misschien heb je verkeerde keuzes gemaakt’, zegt Bert. ‘Maar hoe kun je dat ooit zeker weten? Als ik kies om een appel uit de fruitschaal te nemen en ik neem er een hap uit, dan kan ik niet ervaren hoe het was geweest als ik in plaats van die appel een peer had gepakt. Ik kan er alleen maar over nadenken.’
‘Is dat niet onze beperking?’ vraagt Danny (26). ‘Dieren maken geen doordachte keuzes. Maar omdat wij dat wel kunnen, moeten we ook bewuste keuzes maken.’ ‘Precies!’ roept Bert enthousiast. ‘Je zou het zelfs kunnen zien als een soort straf. We moeten kiezen. We kunnen niet niet-kiezen. We moeten elke dag weer onze houding bepalen. Zoals Nietzsche in deze tekst doet. Hij leest voor: ‘“Nu bepaal ik dat ik anders in het leven wil staan. Ik wil me nu alleen nog maar op het schone richten, wat er ook maar op me af komt.”’
Pispaal
Evert is minder enthousiast over de tekst. ‘Ik lees het zo dat je van jezelf een pispaaltje maakt’, bromt hij. ‘Die man wil niets aanklagen. Alles maar negeren. Dan laat je toch over je heen lopen?’ Charif is het daar grondig mee eens: ‘Sommige dingen kun je niet negeren. Dingen die me aangaan kan ik toch niet naast me neerleggen?’ De groep is plotseling opvallend eensgezind: Nietzsche is een slappeling. Daar moeten ze niks van hebben.
Eva, de stagiaire die tot dan toe een observerende rol had aangenomen, springt in. Ze praat kalm en zelfverzekerd. De mannen zijn direct vol aandacht. ‘Nu doen jullie alsof er maar twee opties zijn: negeren of aanklagen. Maar er is toch nog een derde optie? Dat je het actief accepteert? Nietzsche heeft het over ja zeggen tegen het leven. Dat lijkt me iets anders dan negeren.’
Deze nietzscheaanse affirmatie van het lot klinkt misschien wel mooi, maar blijft de mannen wezensvreemd. Waarom zouden ze in vredesnaam ja zeggen tegen hun celstraf?
Cursusleider Bert besluit het over een andere boeg te gooien. ‘Binnen de beperkingen die je hebt, kun je je ook afvragen: wat kan ik hier nog wél doen?’ Evert kreunt geërgerd. ‘Daar heb ik dus he-le-maal niets mee.’ Hij wijst naar Ron. ‘Jij zei laatst dat je blij bent met je vrijheid om te bepalen wanneer je je nagels knipt. Dan denk ik: kom óp, man!’
‘Waar haal jij nog wél plezier uit?’ wil Bert weten. Maar Evert is er klaar mee. Hij reageert bitter. ‘Nergens uit. Echt, helemaal nergens uit. Ja, mijn ritjes naar het ziekenhuis. Dan ben ik even buiten, weg van hier.’
Dan horen we een stem die we nog niet eerder gehoord hebben. Jonas (28) is een onopvallende jongen die de hele conversatie stilletjes heeft aanhoord. Hij knikt begripvol naar Evert en zegt dan: ‘Wat mij hier nog op de been houdt, is dat ik geluk als een keuze ben gaan zien. Veel dingen heb je zelf niet in de hand. Ik heb huidkanker en ik zit hier maar te wachten op mijn straf. Ik kan morgen vrij zijn of nog drie jaar zitten. Ik heb geen idee hoelang ik nog te leven heb. Maar ik kan wel zelf bepalen hoe ik ermee omga.’
Het wordt doodstil in de groep. De frustraties over Nietzsche en de aanklagers lijken op slag verdwenen. Hier spreekt iemand die iedereen begrijpt, iemand zoals zij, uit eigen ervaring over het omarmen van het lot. Daar is diep respect voor in deze groep.
De cursus eindigt met een paar bemoedigende woorden. Rustig pakt iedereen zijn papieren bij elkaar, in kleine groepjes wordt er nog wat nagepraat, en dan verlaten de mannen de gevangenisbibliotheek. Ze mogen nog tien minuten luchten.
Ron (30): ‘Ik weiger om onverschillig te worden’
‘Als je vast komt te zitten word je geleefd. Je verantwoordelijkheden vallen weg. Je hersenen gaan achteruit. Maar ik weiger om onverschillig te worden. Ik zit onterecht vast en denk vaak: dit gaat niet over mij. Dit is mijn leven niet. Maar het is je leven wel. Ik leef in een nachtmerrie. Maar het heeft zo weinig zin om bitter te worden.
Mijn vader is een groot bewonderaar van de stoïcijnen. Ik weet dat Epictetus ooit schreef dat je de wereld kunt verdelen in twee dingen: zaken waar je controle over hebt en zaken waar je geen controle over hebt. Ik ben de dingen waar ik geen controle over heb naast me neer gaan leggen. Hier focus ik me op de dingen die ik zelf in de hand heb: ik zorg dat ik twee keer per dag een douche neem en dat ik niet in mijn pyjama rondloop, zoals sommige jongens doen.
Ik probeer het lot te omarmen. Ik heb hier mensen ontmoet die ik anders nooit zou ontmoeten. Mijn stereotiepe beeld van de straatmarokkaan of TBS’er ben ik helemaal kwijt. Ik kan steeds beter omgaan met verschillende mensen. Laatst organiseerden we een paasdiner. Ik moest de bloem wegen, maar kreeg de keukenweegschaal niet aan de praat. Zegt een andere gedetineerde: “Laat mij maar even, ik heb in m’n leven al zo vaak wit poeder gewogen.” En hij weegt perfect die bloem af. Dat is toch humor!’
Ron lacht hartelijk. Het lijkt wel alsof hij het hier naar zijn zin heeft. ‘Ja, mijn oma zegt weleens: straks wil je er nooit meer weg.’
Milan (42): ‘Ik heb geleerd om dingen af te sluiten’
‘Ik heb er geen moeite mee om vast te zitten. Het is niet zo dat ik mijn lot omarm. Ik zou wel anders willen, maar ik leg me erbij neer. Door detentie miste ik de geboorte van mijn eerste kind. Toen ik vrijkwam, hebben mijn vriendin en ik het nog geprobeerd samen, maar ik wist me geen raad. Ik was een rascrimineel. Dat gaat niet als je voor een kind moet zorgen.’
Milan slaat zijn ogen neer. ‘Het leven heeft me hard gemaakt. Ik heb geleerd om dingen af te sluiten. Mijn vader werd ernstig ziek. Toen ik dat hoorde barstte ik in tranen uit. Ze hebben me diezelfde dag met verlof laten gaan. In het ziekenhuis namen we afscheid. Ik dacht dat ik hem nooit meer zou zien. Nu is hij toch genezen en zit hij weer thuis. Maar als hem nu iets zou overkomen, zou ik er vrede mee hebben, omdat ik al afscheid genomen heb.
Ik mis mijn kinderen. Als ik aan ze denk word ik verdrietig. Mijn oudste dochter is nu dertien. Ik heb haar nog één keer op straat gezien. Maar wat kon ik zeggen? We hebben geen band opgebouwd. Er is geen vader-dochterrelatie. Ze is een vreemde voor mij, en ik voor haar. Het is niet zo dat het me niets doet, maar ik zou haar nooit opzoeken. Ik heb geleerd het aan de kant te zetten. Je moet wel.
Ik zou dit leven niet opnieuw willen leven. Als ik opnieuw kon beginnen, dan was ik agent geworden. Ja, echt. Of kapper. Een eigen kapperszaak lijkt me geweldig.’
De gebruikte namen van de gedetineerden zijn om privacyredenen gefingeerd.
Volgende aflevering: Een gesprek over het omarmen van je angsten, aan de hand van Bertrand Russell.