‘Werklozen voelen zich nutteloos, hebben het gevoel te hebben gefaald, hebben last van angst en onzekerheid. Maken zich zorgen over wat de “buren er wel niet van denken”.’ Anton van Beek, psycholoog bij de Arbeid & Organisatie Psychologie Gelderland (AOPG), legt in het zorgkatern van het treinblad Spits uit wat de psychische gevolgen kunnen zijn van het verliezen van je baan.
Hoeveel werklozen er precies ziek worden van hun situatie, wordt niet onderzocht – de overheid heeft het subsidiebeleid voor dit soort onderzoek geschrapt – maar onderzoeksgegevens uit de jaren tachtig wijzen uit dat vijftig procent van de mensen die na enkele jaren nog werkloos waren, kampt met geestelijke of lichamelijke klachten.
Het is eigenlijk ongelooflijk – afgemeten naar de enorme psychische, lichamelijke en sociale gevolgen voor de werknemer – dat ontslag de laatste vijftien jaar algemeen wordt gezien als een min of meer acceptabel bedrijfsinstrument om competitief te blijven. Wekt massa-ontslag nog daadwerkelijk morele verontwaardiging? Wie ketent zich bijvoorbeeld in Venlo vast aan de voordeur van Océ? Is het eigenlijk nog wel mogelijk een moreel oordeel te vellen over massa-ontslag? Of zijn economie en moraal inmiddels zo ver uit elkaar gedreven dat ontslag – zowel door werkgever, als overheid en vakbond – als economisch onoverkomelijk wordt gezien?
Stopwoorden: marktwerking
Nog niet zo heel lang geleden bleef een werknemer zijn gehele werkzame leven bij één organisatie in dienst. Werd hij eerder om bedrijfseconomische redenen ontslagen, dan was dat ook voor de werkgever een morele nederlaag. Maar in de jaren negentig, de tijd van flexwet en job mobility, werd in Nederland het vertrouwde ‘Europese’ Rijnlandmodel, onder meer gekenmerkt door een stevige ontslagbescherming, gedeeltelijk ontmanteld. Het hardere Angelsaksische model – waarin het veel eenvoudiger is om mensen te ontslaan – werd, althans op belangrijke punten, omarmd.
De redenen daarvoor zijn – vanuit economisch oogpunt – rationeel. Een flexibel personeelsbestand zorgt immers voor een sterkere concurrentiepositie van bedrijven. Dat er ook nog morele motieven zouden kunnen zijn om het Rijnlandmodel te handhaven, doet daarbij minder ter zake. Dat hoeft ook niet, luidt de redenering. De neoliberale lezing van het Angelsaksische model – met in haar kern het abstracte beeld van de homo economicus, dat de mens reduceert tot een even egoïstisch als rationeel opererende ‘actor’ – leert dat de vrije markt haar eigen mores wel creëert. Niet dat die markt daarmee een overlopende bron is van altruïsme en menslievendheid, maar wie gelooft überhaupt nog in een dergelijke moraal?
Bijenkorf
De geboorte van de homo economicus kan men, met wat kwade wil, plaatsen in de achttiende eeuw. Bernard de Mandeville schokte zijn tijdgenoten met de Fable of the bees, waarin hij op ironische wijze de moraal ondermijnde. In de fabel wordt verhaald van een ‘ruime korf, met bijen volgeplakt’, waarin iedereen leeft in grote welvaart en overdaad. Alle bijen zijn uitsluitend uit op eigen gewin, maar dat leidt niet tot daling van de welvaart. Integendeel: een economische crisis ontstaat pas op het moment dat Jupiter besluit om de ondeugd uit te bannen: de deugd doet zijn intrede, de welvaart verdwijnt en de bijen sterven van de honger.
Mandeville wil laten zien dat het niet nodig is om van ‘bovenaf’ een moraal aan een samenleving te dicteren. Er is niets ‘verhevens’ aan moraal; juist individuele ondeugden, onderlinge concurrentie en het genadeloos nastreven van eigenbelang brengen een samenleving in zijn geheel tot grote daden – en daar profiteert uiteindelijk weer ieder individu van. Kortom: ‘private vices’ leiden tot ‘public benefits’. Gedicteerde moraal – bijvoorbeeld door een politicus die zich Jupiter waant – kan daarbij zelfs het zand zijn in de machine van de vooruitgang, omdat het mensen initiatiefloos maakt.
De fabel van Mandeville speelde, samen met vele andere geschriften uiteraard, een rol in de creatie van het twintigste-eeuwse, neoliberale mensbeeld van de homo economicus. En daar valt veel voor te zeggen, het model past uitstekend bij de hedendaagse mens, die zich aanvankelijk goed thuis voelde op de vernieuwde, flexibele arbeidsmarkt. Het was zelfs een bepaalde lifestyle. Het zogeheten jobhoppen – het springen van baan naar baan – was in bepaalde sectoren populair; wie langer dan drie jaar bij dezelfde werkgever zat, was eigenlijk een beetje een sukkel. Zo iemand had niet begrepen dat er in het huidige klimaat eigenlijk geen werknemers meer zijn, maar uitsluitend ondernemers. Het gaat erom je eigen talenten op de arbeidsmarkt zo goed mogelijk te verkopen, en wie weet viel bij een concurrent van de huidige werkgever veel meer te verdienen.
Maar nu de internetzeppelin is neergestort, en ook de ‘oude economie’ hapert, nu er massa-ontslagen zijn bij Philips, Ahold, KPN, Bruynzeel, KLM et cetera, en nu de productie-industrie massaal verkast naar lagelonenlanden als China en Polen, kortom: nu de economie zich in al zijn dwingende, mondiale onvoorspelbaarheid toont, is het niet meer zo leuk. Allerlei ethische kwesties doemen op – zoals overigens vaker in crisistijd.
Het blijkt bijvoorbeeld wel heel erg moeilijk om géén morele vragen te stellen bij het louter handelen uit eigenbelang – ook al zijn die vragen, bot gesteld, vanuit het oogpunt van neoliberalisme niet rationeel. Topsalarissen van managers staan ter discussie en de ‘graaicultuur’ wordt openlijk gehekeld.
Uit dergelijke discussies blijkt dat er een curieuze spanning zit in het model van de homo economicus, iets waar onder meer ook econoom en Nobelprijswinnaar Amartya Sen op wijst. Ogenschijnlijk heeft het model een anti-utopische gratie, die afrekent met de fictie van een collectieve moraal die uitstekend past in een individualistische cultuur. Maar tegelijkertijd is de homo economicus niet meer dan een model, een abstractie, een homunculus die een duidelijke functie heeft binnen de economische wetenschap, als een soort van crash test dummy, maar die je niet kunt transporteren naar het dagelijkse leven. En dat is precies wat gebeurt, aldus Sen: de homo economicus sluipt onze samenleving binnen – hij is zelfs de premisse geworden van de huidige neoliberale politiek, waarin moraal wordt gereduceerd tot stoplap. ‘Zelfredzaamheid’, luidt dan het morele devies, dat zowel Reagan als Thatcher in de jaren tachtig al gebruikten om massa-ontslagen en sociale tweedeling te rechtvaardigen.
Dat leidt tot onzinnige conclusies. Bijvoorbeeld dat rationaliteit slechts te omschrijven valt als ‘maximalisatie van eigenbelang’. Binnen deze ‘self interest of view of rationality’ is het namelijk onmogelijk om handelingen te funderen op ethiek en moraal, en dat lijkt op zijn minst overdreven. In het dagelijkse leven stellen mensen voortdurend de vraag naar het algemeen goede, anders zou er van een samenleving überhaupt geen sprake kunnen zijn. En dat zou pas echt irrationeel zijn.
Stereotoren
Maar hoe kan betrokkenheid een rol spelen bij massa-ontslag? Kunnen we een werkgever verwijten dat hij zijn bedrijf verkast naar Oost-Europa, omdat de lonen daar veel lager zijn? De ondernemer verwijst naar de keiharde concurrentiedruk, de wensen van de aandeelhouders en die van de consument – en in zijn optiek heeft hij gelijk. De schoorsteen moet blijven roken, aldus de Nederlandse variant van Brechts Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral. Bovendien: willen we tenslotte niet met z’n allen zo weinig mogelijk geld neertellen voor een nieuwe stereotoren? Dachten we werkelijk dat het geen gevolgen zou hebben dat het ding nog maar eenderde kost van de prijs tien jaar geleden? Arbeid heeft zichzelf in Nederland uit de markt geprijsd, en het gevolg is dat de zogeheten ‘maakindustrie’ zich vestigt in het buitenland. De ombouw van Nederland van maakindustrie naar kenniseconomie heeft zo zijn slachtoffers – doorgaans laaggeschoolden die niet meer aan de bak komen. Maar dit is een macro-economisch proces, en het heeft weinig zin om daarom de individuele ondernemer te vergasten op een morele preek. Hooguit kan je hem aanspreken op een ‘privé-moraal’: zorg dat het ontslag zo fatsoenlijk mogelijk verloopt – daar wil namelijk nogal eens wat mis gaan (zie kader).
Maar betekent dat ook dat alle morele vragen op meer fundamenteel niveau zinloos geworden zijn? Bijvoorbeeld de vraag: ‘wat doen we met laaggeschoolden die uiteindelijk geen werk meer zullen vinden in een hooggekwalificeerde kenniseconomie’? Wie beweert dat een dergelijke vraag zinloos is, beweert volgens Sen tevens dat compassie en betrokkenheid in een samenleving ‘irrationele’ concepten zijn. Zo iemand is een sociale imbeciel, een rational fool.
Maar al is die vraag niet zinloos, dan nog kan het zo zijn dat ze simpelweg niet meer gesteld kan worden, hoe cynisch die conclusie ook is. Om betrokkenheid een plaats te geven – beaamt ook Sen – zou het huidige economische model dan ook op zijn minst ingrijpend moeten worden aangepast.
Toch zijn er ook nu al voldoende redenen om je af te vragen in hoeverre betrokkenheid een rol speelt in de economie. Het Rijnlandmodel, waarbinnen betrokkenheid gehandhaafd blijkt door intensief overleg tussen sociale partners, is niet ‘per se’ achterhaald omdat het in neoliberale ogen ‘minder rationeel’ zou zijn.
Een al te drieste omarming van het Angelsaksisch model kan uiteindelijk alleen maar banen kosten. Het is bijvoorbeeld geen groot geheim dat de fusie tussen KLM en Air France uiteindelijk een ontslaggolf betekent – een doelen van fuseren is dat alle ‘dubbele’ diensten uiteindelijk bij slechts één van de beide oorspronkelijke ondernemingen wordt gehandhaafd. De kans is groot dat diensten juist in Nederland worden afgestoten, omdat het ook in Frankrijk veel moeilijker is om iemand te ontslaan.
Golem
Er zijn dus actuele redenen om op zijn minst kritisch te kijken naar verdere flexibilisering van de ontslagwetgeving, tenminste zo lang daar internationaal geen afspraken over zijn gemaakt. Maar dat is het punt niet. Het belangrijkste is dat – met name in crisistijd – de fabel van Mandeville precies blijkt te zijn wat het is: een fabel. Een samenleving die bestaat uit individueel opererende winstmaximalisators bestaat niet. De les van Amartya Sen is dat zo’n samenleving uiteindelijk geen enkele culturele waarde heeft, en dat dit uiteindelijk ook economisch ontwrichtend werkt. Sen laat zien dat de homo economicus een gevaarlijk concept is. Zijn analyse doet denken aan de legende van de ‘golem’, de door de Praagse rabbi Löw gecreëerde kunstmens die op een gegeven moment alles om hem heen kapot slaan. Bij de homo economicus zou dat het moment zijn waarop betrokkenheid en compassie niet meer worden gezien als rationele concepten, maar als economische hindernissen. Als dergelijke waarden geen rol meer spelen, zou Sen zeggen, lijkt het resultaat verdacht veel op een strikt door de staat gereguleerde planeconomie, waarin louter het cijfer telt.
‘Ethisch’ ontslaan, kan dat?
Het ‘schofterige’ ontslag komt te vaak voor, weet Ronald Jeurissen, hoogleraar bedrijfsethiek aan Nyenrode. Werknemers die per email de boodschap kregen dat ze konden vertrekken, mensen die meteen nadat ze van hun ontslag op de hoogte werden gebracht de toegang tot het bedrijfspand werd ontzegd zodat er niet eens tijd was het bureau op te ruimen, of directeuren die ‘het gesprek’ overlaten aan een P&O-functionaris.Jeurissen pleit voor het opstellen van een protocol, een soort checklist aan de hand waarvan kan worden doorgenomen of aan alle voorwaarden is voldaan. Zijn advies past in een trend onder bedrijven om morele codes op te stellen. Jeurissen: ‘Maar in die codes staat niets over ontslag. Wél staat daar bijvoorbeeld in dat een bedrijf geen steekpenningen mag betalen. Ik vind dat vreemd. Mij lijkt een menswaardige omgang met ontslag nog belangrijker dan regels over zwart geld en fraude.’
Jeurissen noemt vier principes. Hou werknemers zo kort mogelijk in onzekerheid, leg uit waarom het onvermijdelijk is, leg uit waarom het fair is dat iemand vertrekt terwijl een ander kan blijven, en zorg ervoor dat het outplacement fatsoenlijk wordt behandeld.
Jeurissen: ‘Overigens loopt Nederland op kop in Europa als het gaat om outplacement. Maar werknemers kiezen nog te vaak voor geld, terwijl bedrijven juist kunnen bemiddelen bij een nieuwe baan. Een werknemer zou zo’n outplacement als een sabbatical kunnen zien, een tijd waarin hij bij zichzelf na kan gaan “wie ben ik” en “wat wil ik”. We moeten naar een normalisering van de baanovergang.’