Home Psyche Feestend bereiden we ons voor op de dood
Psyche

Feestend bereiden we ons voor op de dood

Door Arnon Grunberg op 10 december 2024

Arnon Grunberg feest rituelen ritueel
beeld Aisha Zeijpveld
FM12 Filosofie Magazine 12 2024 Arnon Grunberg rituelen
12-2024 Filosofie Magazine Lees het magazine
Het feest probeert doodsdrift en levensdrift met elkaar te verenigen, schrijft Arnon Grunberg. ‘Willen leven is willen sterven.’

‘Waarom zou je eten als je geen honger hebt?’ vraagt een dame van lichte zeden in de Frans-­Italiaanse film La Grande Bouffe van Marco Ferreri uit 1973. Weet zij niet dat bij het ritueel van het feest de verspilling hoort? Je eet niet omdat je honger hebt, maar omdat het offer dat vroeger aan de goden werd gebracht nu moet worden opgepeuzeld.

Vier heren van middelbare leeftijd zijn samengekomen in een stadspaleis met bijbehorende tuin waar de lindeboom staat die de Franse dichter Nicolas Boileau (1636-1711) – een liefhebber van de natuur – koelte en plezier had gebracht. De heren eten zich een voor een dood, hoewel ook de lichamelijke liefde een rol speelt in hun ondergang; het culinaire hoogstandje leidt herhaaldelijk naar het geslachtsdeel. Maar zoals de titel van de film al aangeeft: het eten staat op een, de seks is de versiering. Hooguit kan een van de vier heren, de Italiaanse piloot Marcello, gespeeld door Marcello Mastroianni, niet beslissen of hij meer van dieren- of van mensenvlees houdt, of van auto’s van het merk Bugatti. Voor de ware automobielliefhebber is de auto vleselijk.

De dames van lichte zeden verdwijnen snel, al was het maar omdat ze in de gaten krijgen dat het de dood is die in dit stadspaleis regeert en niet het genot. Ze geven de voorkeur aan elkaar. Wie wel blijft, en zij blijkt ook de enige overlevende van dit feest, is de lerares die haar leerlingen Boileaus lindeboom wenste te laten zien. En de leerlingen hebben de boom gezien, maar de lerares heeft zich laten verleiden tot de uitspatting, niet in de laatste plaats door de rognons à la bordelaise, kalfsniertjes in bordelaisesaus. Uiteindelijk zal zij ermee instemmen met een van de heren te trouwen, wat haar niet belet met enkelen van de andere aanwezige heren vleselijke relaties aan te knopen. Iets waar haar aanstaande echtgenoot geen bezwaar tegen lijkt te hebben, althans, dat beweert hij. Hij houdt van haar dwars door het vlees heen. Niets kan en mag het feest verstoren.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen Log in als abonnee

Het heilige land

The New York Times recenseerde de film vijftig jaar geleden: ‘La Grande Bouffe gaat over vier charmante mannen van middelbare leeftijd die elkaar ontmoeten in een villa in de buurt van Parijs om een ​​gastronomisch weekend door te brengen om eens en voor altijd een eind te maken aan alle gastronomische weekenden.’

Was dat hun doel? Was dat wat Ferreri beoogde? Kritiek op de consumptiemaatschappij terwijl men zelf lustig verder consumeert, al dan niet beschaamd, is een oud fenomeen waarover eens te meer moet worden beweerd dat dergelijke kritiek juist in stand houdt wat die beweert te bestrijden. De gastronomische uitspattingen zijn immers onverminderd doorgegaan.

Alleen in de massa kan de mens van zijn aanrakingsvrees worden verlost

In La Grande Bouffe wordt het vlees niet in stukken, maar in min of meer herkenbare hompen opgediend. Dat gaat steevast gepaard met een aankondiging alsof het dode vlees de ware hoofdrolspeler is. Bijvoorbeeld: ‘Drie dozijn onschuldige hanen uit de Ardennen.’ Onnodig te zeggen dat het onschuldige vlees nog steeds de hoofdrol speelt in onze gastronomische uitspattingen, al schittert het in de veganistische keuken door afwezigheid.

Voedsel, drank, drugs en seks zijn de ingrediënten van het feest en dat is vermoedelijk al heel lang en in diverse culturen het geval. De drie oogstfeesten waarvan sprake is in de Bijbel en waarvoor de inwoners van het heilige land – dat toen nog niet heilig was – naar Jeruzalem trokken, zullen ook gekenmerkt zijn door enkele of alle vier van deze componenten. Na afloop of voorafgaand aan het exces vindt dan een periode van gematigde of minder gematigde onthouding plaats, want een exces dat eeuwig voortduurt is geen exces meer, het is het leven zelf geworden.

Tekst loopt door onder afbeelding

Scène uit de film La Grande Bouffe van Marco Ferreri uit 1973. beeld Alamy

Saamhorigheid

De Duitse filosoof Hans-Georg Gadamer (1900-2002) schreef, in de vertaling van Rianne Heitmeijer: ‘Het feest is saamhorigheid en de representatie van saamhorigheid in haar meest perfecte vorm.’ Hoe die perfecte vorm eruitziet is afhankelijk van tijd en plaats, en eventueel nog van persoonlijke voorkeuren. Zeker is dat de uitspatting katalysator kan zijn voor saamhorigheid.

Schrijver Elias Canetti (1905-1994) kan de idealiserende definitie van het feest niet geheel onderschrijven. ‘Alleen in de massa kan de mens van zijn aanrakingsvrees worden verlost,’ noteerde hij, en ook dat de eetlust van de massa onbegrensd is; de massa houdt geen halt tot ook het laatste loslopende individu is opgeslokt. De onschuldige haan uit de Ardennen of de onschuldige burger uit de Elzas – opslokken blijft opslokken. Nu is een massa natuurlijk nog geen feest, maar het feest heeft per definitie iets massaals, als het niet om het levende vlees gaat dan wel om het dode. Zie La Grande Bouffe.

We kunnen Canetti en Gadamer met elkaar proberen te verenigen. Het feest is saamhorigheid én overwinning op de aanrakingsvrees. Wie half tegen zijn zin in feestganger is geworden, zal zich met deze gedachte in het achterhoofd mis­schien met meer berusting dan ooit door de feestvierende menigte laten fijndrukken. Hooguit zal deze eenzame feestganger nog opmerken dat het saamhorige gezicht van de feestvierende massa opvallend veel ge­lijkenis vertoont met de grommende bek van een roofdier – een laatste gedachte voor zijn eenzaamheid hem definitief wordt ontrukt.

Belofte

Gadamer verbindt het feest nadrukkelijk aan de kunst, ooit genoemd de schone kunsten, omdat feest en kunst hun eigen tijd hebben, feest en kunst verbinden het verleden met het heden, de traditie met de ontregeling ervan, de levenden met hun lijken.

Gadamer meent dat het feest voor iedereen is, huisfeestjes lijken buiten zijn beschouwing te vallen. Maar de universalistische pretentie van het christendom en het humanisme is altijd weer op praktische grenzen gestuit. Er bestaat geen binnen zonder buiten, geen vriend zonder vijand, geen iedereen zonder een ander. Het universalisme is het exces van het humanistische feest dat we nu al een tijd in het Westen aan het vieren zijn, al menen sommigen dat we in de afterparty zijn aanbeland. Enkele hardnekkigen zijn blijven hangen aan de bar van de mensenrechten en vertellen voor de zoveelste keer aan elkaar dat links met ‘een beter verhaal’ moet komen.

Het pronken, het doen alsof, de competitie – ze zijn er allemaal, in elk feest

Een vriendin die zich met regelmaat in het uitgaansleven stort, vertelde me dat je blijft doorgaan omdat je de hoop hebt dat er nog iets gaat gebeuren waarop je niet had gerekend. Het vermoeden dat de afloop je dit keer zal verbazen zorgt ervoor dat het vertrek steeds wordt uitgesteld. Er is een belofte die nog niet is ingelost.

Laten we ons daaraan vasthouden. Het feest van het humanisme is een nog niet ingeloste belofte.

Uiteindelijk is saamhorigheid een dans op de vierkante meter. Het universalistische gebaar van de gastvrijheid voor de medemens in nood is uitgemond in het azc, waarover veel kan worden gezegd, dat desnoods een feest kan worden genoemd, maar het is geen feest met een saamhorig gezicht.

Tekst loopt door onder afbeelding

Scène uit de film La Grande Bouffe van Marco Ferreri uit 1973. beeld Alamy

Cultuurreligie

Van oorlogen weten we dat strijders uiteindelijk niet zozeer sneuvelen voor het vaderland, de vrijheid of een god, maar voor elkaar, voor die paar mannen – doorgaans nog altijd mannen – in de legereenheid die ze hun eigen leven toevertrouwen. Oorlogen werden nogal eens begonnen met geritualiseerde feestelijkheden of men sloot de oorlog met zo’n feest af. Remco Campert (1929-2022) beschreef het einde van de Tweede Wereldoorlog, de overwinning op fascisme en nazisme zo: ‘Alles zoop en naaide,/ heel Europa was een groot matras en de hemel het plafond/ van een derderangshotel.// En ik bedeesde jongeling moest nodig/ de reine berk bezingen/ en zijn bescheiden bladerpracht.’ Misschien is de humanistische afterparty al even aan de gang.

Wie dit gedicht kent en La Grande Bouffe heeft gezien kan niet meer aan de reine berk van Campert denken zonder ook Boileaus lindeboom voor zich te zien. Boileau en de reine berk, componenten van de cultuurreligie. Een religie die zo kenmerkend is voor een bepaalde tijd en een bepaalde plaats, die zo intens deel uitmaakte van het Europese zelfbeeld. Even hadden kunst en kennis de lege plaats van God ingenomen.

Zowel het gedicht van Campert als de film van Ferreri wijst erop dat de traditie – of we die nu de berk noemen of Boileau – vernietigd zal worden en dat die vernietiging deel uitmaakt van de traditie. Imperia komen en gaan, goden sterven en staan weer op, terwijl de ene verlosser aan een lantaarnpaal wordt opgehangen ligt de volgende in zijn wieg te krijsen. Het feest gaat door. Erbarmelijk zijn slechts zij die niet weten wat ze vernietigen.

Genot voorbij genot

La Grande Bouffe gaat over het vieren van een feest, zoveel mag duidelijk zijn. Dat het feest zelf weinig feestelijk is, doet daar niets aan af. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het een kenmerk van het feest is dat het niets feestelijks meer heeft. Eenmaal op dit spoor kunnen we stellen dat La Grande Bouffe niet over het exces van de consumptie gaat maar over jouïssance, een begrip grootgemaakt door de niet geheel onomstreden Franse psychoanalyticus Jacques Lacan (1901-1981). In mijn parafrase zou ik ­jouïssance willen omschrijven als het plezier waaraan geen plezier meer te ontlenen valt, het genot voorbij het genot, de lust die alle grenzen van de lust heeft overschreden en die nauwelijks meer te onderscheiden is van pijn – zonder dat we daarmee in het idealistische universum van de extase zijn beland. Ja, zelfs het station van de pijn is gepasseerd. Op het perron hebben de ­laatste extatische burgers vrolijk en wellustig naar ons gezwaaid. Een enkeling droeg nog een bolhoed.

De dood waarop het overeten van de deelnemers aan het feest uitloopt is niet zozeer een straf voor het exces, maar maakt integraal deel uit van het verlangen naar het genot voorbij het genot.

De doodsdrift kan veel gedaanten aannemen. Die van het verlangen naar totale stilstand, naar de totale overwinning op alle risico’s, naar de volstrekte bestaanszekerheid. In zijn meest uitgesproken vorm is conservatisme doodsdrift. En ook in een poging de jouïssance te bereiken doet de doodsdrift zich niet minder krachtig gelden. Wat zou een cultuur zonder doodsdrift zijn? Eentje die het menselijke van de mens ontkent. In dat opzicht rust al het cultuurpessimisme slechts op onbegrip.

Om de jouïssance van het feest te begrijpen, om de doodsdrift die in het feest ontluikt te kunnen duiden, moeten we het feest misschien loskoppelen van de schone kunsten en naar het spel kijken. Daar kan de historicus Johan Huizinga (1872-1945) ons helpen: ‘Wij duidden reeds vroeger aan, dat al de grondfactoren van het spel, ook van het samenspel, reeds in het dierenleven verwezenlijkt zijn. Het zijn de kamp, de vertoning, de uitdaging, het pronken, het doen alsof, de beperkende regel.’

Wie La Grande Bouffe tot zich door laat dringen zonder in gemakzuchtige consumptiekritiek te vervallen kan maar één conclusie trekken: willen leven is willen sterven. Het pronken, het doen alsof, de vertoning, de kamp en de beperkende regel – ze zijn er allemaal, in elk feest. In La Grande Bouffe is de beperkende regel dat wie zich dood wil eten zich moet beperken tot de betere Franse keuken. Geen enkele andere cuisine is de moeite van het sterven waard.

Het feest probeert deze twee grondtonen, doodsdrift en levensdrift, door middel van spelelementen, rituelen, frivole ernst, met elkaar te verenigen. Feestend bereidt men zich voor op de dood en dan kan het zomaar gebeuren dat het plafond van een derderangshotel zich voordoet als de hemel.

De film La Grande Bouffe is te zien via MUBI/Prime Video.