Of het nou gaat om polarisatie, fake news of de effecten van sociale media, waar emoties vaak lijken te winnen van goede argumenten, we maken ons de laatste tijd veel zorgen over de gezondheid van de publieke sfeer. ‘Vervuiling van het debat’, klinkt het, ‘manipulatie’, ‘kwalijke tendensen die de publieke sfeer uiteen dreigen te scheuren’. Het staat immers buiten kijf dat een gezonde publieke sfeer essentieel is voor een democratische samenleving. Daarbij gaan we ervan uit dat een kwalitatief goed debat bijdraagt aan de ontwikkeling van de publieke opinie, dat vele stemmen en bijdragen ons uiteindelijk dichter bij het algemeen belang brengen.
Uitgerekend Jean-Jacques Rousseau, die graag wordt gezien als de eerste denker die deze belangrijke rol toebedeelde aan de publieke opinie, zou dat laatste betwijfelen. In zijn ogen is het met die gezondheid van de publieke sfeer heel wat slechter gesteld dan ons geïdealiseerde beeld doet geloven, en het probleem is structureel. De kritische blik waarmee Rousseau naar de sociale dynamiek kijkt, kan ons vandaag de dag helpen om niet te naïef te zijn als we naar manieren zoeken om de publieke sfeer te revitaliseren.
Glamoureuze salons
De publieke sfeer ontstaat in de tijd van Rousseau, de achttiende eeuw. Salons, kranten en koffiehuizen ontpoppen zich als plekken waar burgers met elkaar in gesprek gaan, zich interesseren voor hun persoonlijke ontwikkeling en voor maatschappelijke onderwerpen, boeken bespreken. Zo ontwikkelt zich een kritische macht in de samenleving, een domein apart van de politiek, eerder een soort voorkamer daarvan. Hoe mooi en aantrekkelijk dit moge klinken, we moeten niet vergeten dat het hier om een ideaaltypisch beeld gaat. De werkelijkheid is altijd een stuk complexer.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Zo schetst Voltaire in zijn Candide een heel ander beeld van een van die culturele etentjes: ‘Eerst stilte, dan een onbegrijpelijke woordenbrij, vervolgens slimmigheden, de meeste daarvan smakeloos, verzonnen nieuws, slechte redeneringen, een beetje politiek, en een heleboel hatelijk geroddel.’ En ook al gaat het hier om satire, dit laat in elk geval zien dat de euvels waar de publieke sfeer aan lijdt niet van vandaag of gisteren zijn, en dat het narcisme van de ‘ik-cultuur’ toch niet helemaal de schuld is van Instagram. Ook Rousseau werd als jonge man geïntroduceerd in de mondaine wereld van Parijse salons. In het kort: hij walgt van de hele coterie.
De glamour van de salons verdraagt zich slecht met zijn sociaal onhandige en gevoelige persoonlijkheid. De grootstedelijke allure is sowieso niet echt aan hem besteed. Maar wat hem het meest schokt is de onoprechtheid van mensen. Er is een overdaad aan ijdelheid en uiterlijk vertoon, vindt Rousseau; échte vreugde is vervangen door cynisch gelach. Een avond van gesofisticeerde conversatie maakt hem verdrietig, schrijft hij in een brief; zijn hart voelt leeg als een bal gevuld met lucht.
Onafhankelijk oordeel
Rousseau heeft niet alleen een sombere kijk op de Parijse salons, hij is überhaupt sceptisch dat het publieke debat ons een stap dichter bij het algemeen belang zou brengen. Hier tekent zich een vrij fundamentele breuk af tussen Rousseau en de waarden van Verlichting, die vandaag de dag gemeengoed zijn geworden. Verlichting hecht grote waarde aan sociale interactie, maar Rousseau vindt juist een zekere onafhankelijkheid van sociale bemoeienis en invloed belangrijk. Een burger zijn en deel uitmaken van de maatschappij liggen voor ons in elkaars verlengde, maar niet voor Rousseau. Niet voor niets schreef Voltaire dat Rousseaus belangrijkste werk, Het sociale contract, beter ‘Het asociale contract’ had kunnen heten, ‘geschreven door de niet zo sociale Jean-Jacques Rousseau’.
Die ‘niet zo sociale’ Rousseau zou ernstige bedenkingen hebben bij ons streven om de ‘kloof tussen de burger en de politiek te dichten’ door te zorgen dat politiek beter aansluit op de opvattingen die er in de samenleving zijn. Wij verbinden ons weliswaar met anderen in de samenleving, maar het zijn altijd bepaalde anderen met wie we specifieke belangen delen. Rousseau waarschuwt keer op keer voor kliekvorming, waarin de deelbelangen de overhand krijgen. Een versterking van de sociale banden leidt maar al te vaak verder af van het algemeen belang. Rousseau wil niet zozeer dat mensen dichter bij elkaar komen te staan, maar dat de burger zichzelf als een deel van het geheel ziet. En daartoe zou je volgens Rousseau niet de discussie moeten zoeken, maar bij jezelf te rade moeten gaan – het rumoer van het sociale leven een beetje op de achtergrond laten, en proberen een onafhankelijk oordeel te vellen.
Psychologie van empathie
Rousseau denkt ook dat de publieke opinie niet wordt gevormd door rationele argumenten alleen. Emoties spelen een belangrijke rol. Je kunt de publieke sfeer niet zuiver houden door emoties simpelweg uit te bannen, dat is in Rousseaus optiek ondoenlijk. Ook al mopperen we regelmatig dat het debat te veel in de ban is van emoties, Rousseaus opvatting is ons niet helemaal vreemd – het belang van emoties ten opzichte van het verstand lijkt de laatste tijd meer te worden erkend. Zo is het in communicatie niet alleen belangrijk om een duidelijk en goed onderbouwd verhaal te vertellen; om het publiek te bereiken moet het verhaal ook goed invoelbaar zijn.
De kunst is om in een samenleving emoties de goede kant op te sturen – geen sinecure, volgens Rousseau. De sociale dynamiek versterkt maar al te gauw de narcistische kant van de mens: kijken en bekeken worden, hebberigheid en afgunst. Maar mensen zijn ook in staat tot medeleven. Door empathie hebben we niet alleen oog voor onszelf, maar ook voor de ander, wiens lijden ons raakt. Rousseau vindt het dus een goed sentiment, dat gestimuleerd moet worden. Maar zou hij daarom hedendaagse initiatieven toejuichen, zoals de landelijke Dag van de Empathie? Dat is minder waarschijnlijk. Rousseau denkt namelijk niet dat het zo vanzelfsprekend is dat medeleven ook sociale verandering in gang zet. Hij heeft een scherp oog voor de specifieke psychologie van empathie. Medeleven verbindt ons met het lijden van een ander, maar de persoon die medeleven voelt, lijdt zelf niet. Daarom is het gevoel voor de persoon zelf op een bepaalde manier plezierig. Medeleven is ‘zoet’, aldus Rousseau, omdat wij ons tegelijkertijd met het lijden van anderen identificeren én het fijn vinden dat wij niet lijden zoals zij. Die hartverwarmende gevoelens betekenen dus niet dat we met z’n allen in hetzelfde schuitje zitten en roepen niet altijd op tot daadwerkelijke solidariteit. Medeleven en het behoud van de status quo kunnen in Rousseaus ogen heel goed hand in hand gaan.
Is Rousseau te cynisch of legt hij de vinger op de zere plek? Wie naar een hedendaagse casus zoekt, kan denken aan een programma als Frontberichten – over mensen die de Nederlandse samenleving door de coronacrisis heen helpen. Het succes van het programma is ongetwijfeld te danken aan het vermogen om empathie op te wekken. De berichten lieten niet slechts zien wat er tijdens de pandemie in de ziekenhuizen gebeurde, ze brachten het ook dichtbij en maakten het invoelbaar. Het programma past perfect in de tendens om sociale afstanden te overbruggen door nieuwe manieren van verbinding met elkaar te zoeken. Verbinding wordt gezien als de remedie voor problemen als polarisatie, maar ook eenzaamheid. We streven naar meer sociale cohesie, en empathie is daarbij het toverwoord. Vaak leveren die pogingen tot verbinding helaas minder op dan we hoopten. Zo is het maar de vraag wat het succes van Frontberichten zou bijdragen aan een ander bewustzijn over onze omgang met ziekte en zorg.
Cultuurindustrie
De rol van medeleven wordt ook breed uitgemeten in Rousseaus Brief aan d’Alembert over het theater. Deze tekst is aan de lange kant voor een brief, bijna 200 bladzijdes; het is eigenlijk een publiek antwoord op d’Alemberts voorstel in de beroemde Encyclopedie om een theater op te richten in Genève, Rousseaus geboortestad. Dat vindt Rousseau helemaal geen goed plan. Zijn felle afrekening met het idee dat theater iets goeds kan betekenen voor de burgers van Genève schokt zijn tijdgenoten. Als dit gevloeid was uit de pen van een strenge calvinist, dan zou die aanval nog begrijpelijk zijn – Genève had een sterke calvinistische erfenis. Maar Rousseau is een groot theaterliefhebber en heeft zelf een opera geschreven. Zijn vurige pleidooi doet denken aan Plato, die vond dat dichters geen plaats hadden in de ideale staat – het beroep van de kunstenaar is om ficties te produceren in plaats van de waarheid na te streven.
Rousseau vindt dat theater helemaal geen beschavingsinstrument is: theater maakt mensen niet tot betere burgers. Hij laat zich ook van zijn misogyne kant zien: het Franse theater propageert tederheid en liefde – allemaal vrouwelijke emoties bij uitstek – en Rousseau ziet hierin een groot gevaar: theater zou de samenleving vervrouwelijken. Maar belangrijker nog: theater wakkert hartstochten aan. Volgens Aristoteles culmineren die hartstochten in een zuiverend moment – de catharsis. Maar volgens Rousseau worden de hartstochten helemaal niet gezuiverd, en leidt theater niet tot verheffing. Theater wil behagen, en om populair te zijn, moeten toneelstukken op het publiek inspelen. Theater zuivert je dus van de hartstochten die je niet hebt en versterkt de hartstochten die je wel hebt, schrijft Rousseau. Het is een versterker van emoties, zonder enige transformatieve kracht.
Rousseau verdroeg de glamour van de Parijse salons slecht
De deugd wordt in theater als spektakel opgevoerd, schrijft Rousseau – zonder daadwerkelijke implicaties. Wij kunnen ons laten ontroeren zonder dat het ons iets kost. We applaudisseren voor onze eigen moed en onze eigen menselijkheid. Iedere cultuurliefhebber die deze regels vandaag de dag leest, voelt ongetwijfeld een steek. Op het moment dat de cultuur als een ‘niet-essentiële sector’ wordt bestempeld komt zo’n aanval extra hard aan. Maar men kan Rousseaus kritiek ook lezen als een aanval op bepaalde trekken die later zullen leiden tot de ontwikkeling van de cultuurindustrie, en die kritiek zullen vele cultuurliefhebbers delen.
Theatraliteit
Rousseaus kritiek heeft echter een wat bredere strekking dan alleen het theater als kunstvorm; hij keert zich ook tegen de theatraliteit van de publieke sfeer. Elk debat heeft namelijk een podium nodig, en als mensen zich op zo’n podium manifesteren spelen ze onvermijdelijk een rol, en proberen ze hun publiek te behagen. Een uitgelezen recept voor ijdelheid dus, en voor empathie die niets kost. Vergeleken met de tijd van Rousseau is het aantal podia verveelvoudigd. Bezien vanuit Rousseaus perspectief is dat geen impuls voor democratisering. Per saldo: hoe meer podia, des te meer theater. Promoten sociale media ijdelheid? Ongetwijfeld dragen de likes bij aan de neiging tot zelfpromotie, maar vanuit deze optiek zijn ze niet de oorzaak ervan; die is te zoeken bij de dynamiek van het theater zelf.
Wat valt daaraan te doen? Rousseau heeft een simpeler en minder theatraal leven als ideaal, maar dat ideaal staat nogal ver van ons af. Voor deze tijd is het misschien interessanter dat hij ook een oplossing zoekt in een ander soort theatraliteit: het publieke feest. In plaats van de scheiding van de spelers en het publiek ziet Rousseau meer heil in een manifestatie waarin iedereen speler én publiek tegelijkertijd is. Spektakel is dus niet bij uitstek slecht, en in zekere zin is het onvermijdelijk, omdat een gemeenschap als geheel niet vanzelf ontstaat. De gemeenschap moet worden gesmeed, en dat kan alleen als zij voor zichzelf zichtbaar wordt. Zo’n manifestatie biedt het individu de mogelijkheid om zichzelf te ervaren als een deel van een groter geheel.
De biografische details uit Rousseaus leven zijn afkomstig uit de biografie van Leo Damrosch.
Jean-Jacques Rousseau. Restless Genius
Leo Damrosch
Mariner Books
576 blz.
€ 26,99