Home ‘Door zorg leer ik mezelf kennen’

‘Door zorg leer ik mezelf kennen’

Door Leon Heuts op 18 april 2005

04-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Zorg is eng. Zorg betekent tijd steken in de omgang met anderen, terwijl we te horen krijgen dat het in het leven om onszelf gaat. Jan Vorstenbosch – filosoof en 'buddy' – schreef een analyse van de zorg: 'We sturen liever een snel girootje naar tsunami-slachtoffers dan dat we de verwarde buurvrouw helpen.'

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.


De psychiatrische patiënt vraagt aan de filosoof – ethicus, werkzaam aan de Universiteit Utrecht – of die een computer voor hem kan regelen via zijn werk. De filosoof, tevens 'buddy', twijfelt. Moet-ie het wel doen? Hij mag dan wel – als vrijwilliger – een 'maatje' zijn voor de psychiatrisch patiënt, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat hij zich voor alles laat gebruiken. Tegelijkertijd werkt de patiënt op zijn gemoed… de patiënt zélf kan het immers niet betalen.

Jan Vorstenbosch is de filosoof. Sinds enige jaren werkt hij als vrijwilliger. Als 'maatje' begeleidt hij – naast de psychiatrische patiënt – ondermeer een aidspatiënt. Onlangs schreef hij een boek over zorg en zorgethiek, dat op 1 mei verschijnt. In bovenstaand voorbeeld zit wat hem betreft veel in wat zorgen zo moeilijk, en tegelijkertijd zo waardevol maakt. De ervaring van kwetsbaarheid, de mogelijkheid van het mislukken, het hoe dan ook uitgeleverd zijn aan een ander – het machtsspel dat beiden, naast de zorg voor elkaar, spelen. De patiënt is weliswaar afhankelijk van de beslissing van Vorstenbosch, maar weet zijn afhankelijke positie, goeddeels onbewust, meesterlijk te gebruiken door in te spelen op het gemoed van de filosoof. Maar er is ook de vriendschap, en de mogelijkheid van zelfkennis: waar ligt mijn grens? Hoe ver ga ik mee met de wensen van een ander? Alles wat zorgen zo moeilijk maakt, zo beangstigend ook – waardoor zorgen hoe dan ook uitstijgt boven louter belangeloos altruïsme, of charitatieve naastenliefde.

Overigens stijgt het zorgen voor Vorstenbosch in ieder geval uit boven de alledaagse opvatting daarvan. Vorstenbosch: 'Wat we tegenwoordig onder zorg verstaan is eigenlijk maar een smalle opvatting. Alsof zorg slechts de zorg is voor een hulpbehoevende. Maar zorg is wezenlijk voor de mens – er is bijna geen handeling denkbaar zonder zorg. We zorgen voor planten, voor dieren, voor onze geliefden. Maar we willen ook zorgvuldig schrijven, ons werk met zorg uitvoeren, zorgen voor het uiterlijk, we verwachten zorgvuldige beslissingen van politici, et cetera.' Vorstenbosch laat zijn boek beginnen met de twintigste-eeuwse denker die zorg hoog op de filosofische agenda heeft gezet: Martin Heidegger. Vorstenbosch: 'Voor Heidegger staat zorg gelijk aan hoe wij in de wereld staan. Zorg is voor hem de fundamentele structuur van het “zijn-bij-de-dingen en bij de anderen”, de grond van alle andere verhoudingen – ook die tot jezelf en tot de dood.' Toch is Heideggers analyse, ondanks het fundamentele karakter en het belang ervan, voor Vorstenbosch niet zaligmakend. Voor Heidegger is het begrip van zorg louter formeel – het is een manier om te beschrijven wat het menselijk bestaan is. Maar feitelijke, morele consequenties heeft dat volgens Vorstenbosch in het werk van Heidegger niet of nauwelijks. Meer algemeen schiet een formeel begrip van zorg tekort. Vorstenbosch: 'Je kunt zeer zorgvuldig zijn, maar toch volstrekt immoreel. Het meest duidelijke voorbeeld van hoe een louter formalistische opvatting van zorg desastreus kan zijn, zie je in het handelen van Adolf Eichmann. Op de punctualiteit en zorgvuldigheid van de deportaties van de joden naar de vernietigingskampen die hij organiseerde, viel niets aan te merken. Moreel gezien was het echter een dieptepunt in de geschiedenis van de mensheid.´ 

Ei

Voor Vorstenbosch bestaat er niet zoiets als zorg zonder oog voor de 'andere kant van de lijn', dus voor die- of datgene waar de zorg naar uitgaat. Sterker nog: die of dat andere bepaalt hoe ik, als zorgende, moet handelen. Vorstenbosch: 'Neem het met zorg koken van een ei. Het feit dat het ei breekbaar is, bepaalt mijn handeling. Als ik te bruusk ben, breekt het ei. Zo zijn al mijn handelingen fundamenteel bepaald door die andere kant van de lijn.' Dit klinkt triviaal, maar dat is het zeker niet. In feite is het een observatie die volgens Vorstenbosch op gespannen voet staat met iedere standaardisering van zorg. Vorstenbosch: 'Er is bijvoorbeeld niet zoiets als een standaardstrategie voor het opvoeden van kinderen, ieder kind vereist een andere aanpak. Maar de analyse geeft ook aan wat het probleem is met iedere institutionalisering van zorg. Zorginstituten krijgen eigenlijk – door subsidie – een “voorraad” tijd en energie die ze kunnen benutten. Dat is natuurlijk nodig, maar wat wordt ontkend is dat die voorraad niets zegt over de manier van zorgen; die manier wordt bepaald door diegene waarvoor moet worden gezorgd.' 

'No man is an island', benadrukt Vorstenbosch. Iedere handeling, zoals het schrijven van een tekst, of het bespelen van een muziekinstrument, levert ons hoe dan ook uit aan de ander. De wereld ontleent zijn zin en betekenis aan de relaties die we door onze handelingen met anderen aangaan. Maar er zit iets angstigs, iets engs aan deze opvatting van zorg. 'Dit is een tijd van overdreven nadruk op jezelf en eigen veiligheid, een overgevoeligheid voor risico's – in dit geval voor het overgeleverd zijn aan de ander. Om te beginnen komt dat natuurlijk door de hedendaagse nadruk op autonomie en authenticiteit van het individu. Jij moet genieten en jezelf niet tekort doen, leren we van reclames. Het is het adagium van dit hedonistisch tijdvak. Maar een dergelijke opvatting is in wezen zinloos. Voor mij verwijst zin naar relaties en sociale verbanden. Maar vooral verwijst zin naar groei. In mijn uitgeleverd zijn aan de ander leer ik mezelf kennen. Je moet dat uitleveren dan ook niet absoluut zien, alsof ik een willoze slaaf zou zijn van een ander. Neen, door mezelf op het spel te zetten, leer ik juist mijn eigen grenzen kennen; inclusief het vermogen om “neen” te zeggen. Neem nu die psychiatrische patiënt die mij vraagt een computer te regelen. Weliswaar moet ik bij mezelf te rade gaan of ik het doe. Maar daardoor leer ik juist keuzes maken, en één ding staat vast: ik laat mij niet exploiteren. Want daarmee doe ik de ander,  en die zichzelf, tekort. Als ik me in mezelf opsluit, om op die manier mijn “authenticiteit” te bewaren, dan zet ik helemaal niets op het spel. Ik neem geen risico, en als ik geen risico neem, dan zal ik nooit een identiteit kunnen verwerven. Dat is de bizarre paradox van het streven naar authenticiteit. In de krampachtige poging vast te houden aan een eigen identiteit, ben ik juist volledig identiteitsloos. Terwijl ik juist mijn authenticiteit vind door mezelf te blijven in mijn omgang met anderen. Wat iemands leven de moeite waard maakt, is namelijk niet de saus van authenticiteit en autonomie die erover heen wordt gegoten, maar het eten zelf.' 

Maar de angst om zorgvuldig en moreel om te gaan met de ander heeft nog een andere oorzaak dan alleen de moderne eis van authenticiteit. De zorg – die het moet hebben van energie, tijd en inzet – kan mislukken. Het is de angst voor het echec, die ons afhoudt tijd te steken in de ander, of het andere. Vorstenbosch: 'Daarom liever het snelle girootje naar Tsunami-slachtoffers aan de andere kant van de wereld, dan de verwarde vrouw die naast je woont helpen. De moderne institutionalisering werkt dat ook in de hand. Als we op straat een zwerver tegenkomen, denken we: “ach, er zullen wel instanties zijn waar hij terecht kan”. Die instanties of instituties zijn natuurlijk broodnodig, maar hebben ook de eigen verantwoordelijkheid uit handen genomen. Anonimisering maakt zorg verdacht; hoewel ik weliswaar alleen maar positieve reacties krijg op mijn werk als vrijwilliger, moet ik toch regelmatig de vraag beantwoorden: “Waarom doe je dat nou?”, of “Daar zijn toch mensen voor?”. Dit mag het socialisme zich mede aanrekenen, omdat het onrechtvaardigheid en ellende altijd louter door instituties heeft willen bestrijden.' 

Fatsoensrakkerij

Maar is Vorstenbosch – in het hart links-liberaal, bijna anarchistisch – bezig met een conservatief pleidooi voor waarden en normen, voor een samenleving naar het model van jaren vijftig, waarin nog tijd was voor het goede en zorgzame leven? Vorstenbosch: 'Ik kan niet ontkennen dat het conservatisme soms de juiste vragen stelt over deze tijd. Maar het probleem is dat die vragen altijd retorisch zijn. De antwoorden liggen dus al vast: een terugkeer naar een tijd die voorbij is. Maar tegenover idealisme of fatsoensrakkerij stel ik realisme. Het is geen “burgerplicht” om anderen te helpen. Iedere zorgrelatie is uniek, kent zijn eigen voorschriften, en dat geldt ook voor de positie waarin mensen die zorg kunnen verlenen, verkeren. Het is moeilijk morele verplichtingen op te stellen voor deze bijzondere relaties, zoals in het vrijwilligerswerk. Alleen de naam – “vrijwilligerswerk” – verzet zich daar al tegen. Bovendien wil ik juist ook de nadruk leggen op de lol en de zin van zorg. Ik had zelfs lol met een demente bejaarde die ik een tijd geleden begeleidde, en inmiddels is overleden. Ik voer mee op de woelige baren van zijn leven; er zijn geen pasklare morele antwoorden hoe dat moet – en dat vormt je.' 

Zorg. Een filosofische analyse door Jan Vorstenbosch, uitg. Nieuwezijds Amsterdam.