Wanneer iets evolutionair voordeel biedt…
… dan moeten we het nastreven.
De historicus Yuval Noah Harari stelt in zijn bestseller Sapiens een paradox aan de kaak. Een van de grootste evolutionaire succesverhalen van zoogdieren op onze planeet betreft de evolutie van runderen. Zo’n twaalf millennia geleden, ten tijde van de landbouwrevolutie, sloten zij een bondgenootschap met de mens. Runderen voorzagen ons van melk, vlees, leer en ploegkracht, en in ruil daarvoor begonnen wij hen te voeden en te beschermen tegen gevaarlijke roofdieren.
Inmiddels leven er wereldwijd zo’n 1,5 miljard runderen – vermoedelijk meer dan ooit tevoren. Afgemeten naar hun hedendaagse biomassa, de stabiliteit van hun populatie en de hoeveelheid nakomelingen die ze produceren, heeft de samenwerking met mensen runderen waanzinnig goedgedaan. Hun geschiedenis van domesticatie is een evolutionair succesverhaal. Ze hebben zich een invloedrijke positie verworven op onze planeet, met gevolgen die reiken tot aan de atmosfeer.
Maar als we kijken naar het individuele leed of geluk van runderen, dan behoren zij tot de meest beklagenswaardige wezens die ooit hebben geleefd. Veel van hen groeien op in een hok waarin ze nauwelijks kunnen bewegen. Koeien worden permanent zwanger gehouden, kalveren na enkele maanden afgevoerd naar het slachthuis. Dan waren hun verre voorouders toch beter af. Die waren bovendien een stuk minder dociel: jagende roofdieren oefenen immers een andere selectiedruk uit dan mensen die op zoek zijn naar het sappigste stukje vlees.
Evolutionair succes staat niet gelijk aan levensgeluk. Die twee houden geen noodzakelijk verband. De megastal mag dan garant staan voor een grote hoeveelheid nakomelingen, maar niet voor een bloeiend bestaan. Een evolutionair succesverhaal kan hand in hand gaan met een meelijwekkend leven.
Meer in het algemeen geldt dat evolutionair succes geen betrouwbare graadmeter is voor wat wenselijk is. Dat is de beruchte misvatting die een eeuw geleden door sociaal darwinisten werd gepropageerd: we moeten vooral niet doen wat tegen de evolutie indruist, maar het natuurlijke selectieproces juist een handje helpen. Die redenering berust op een dubieuze logica: dat iets goed is voor de evolutie van de soort maakt het nog niet ‘goed’ als zodanig.
Er is geen goede reden om het evolutieproces aan te stellen als arbiter van de moraal. De evolutie schrijft geen regels voor over wat we moeten doen of laten. Evolutie oordeelt niet; het gebeurt gewoon. Of de gevolgen ervan wenselijk zijn staat open voor discussie, en de natuur kan die discussie niet voor ons beslechten; dat kunnen we alleen zelf.
Maarten Boudry en Jeroen Hopster belichten beurtelings klassieke en eigentijdse denkfouten