De aanbieding van deze maand, de ‘Hot Texas Whopper, 25 procent gratis’, kan de twee denkers niet verleiden. Andreas Kinneging beperkt zich tot twee glazen water tijdens het bijna twee uur durende debat in de Burger King op het Haagse Centraal Station. Joep Dohmen drinkt behalve water ook een kop koffie. Nu wekt het fysiek van beide mannen ook niet de indruk dat zij zich hier ooit te buiten zijn gegaan. Tanig is het postuur van Dohmen, hoogleraar wijsgerige en praktijkgerichte ethiek aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht. En afgetraind het lichaam van Andreas Kinneging, hoogleraar rechtsfilosofie aan de Universiteit Leiden.
Als deze mannen hun zelfbeheersing al verliezen, dan is het op papier, in hun cultuurkritiek. ‘De kern van de crisis van onze tijd ligt in de verschraling van ons moreel besef, in de de-moralisatie van de mens’, stelt Kinneging in zijn boek Geografie van goed en kwaad. ‘We leven in een zeer moeilijke tijd’, schrijft Dohmen in Het leven als kunstwerk. ‘We worden iedere dag meer geterroriseerd door een bende dikke-ikken die onder het mom van vrijheid hun hedonistische agenda doordrukken.’ Met de term ‘dikke-ik’ doelt Dohmen op het individu dat zichzelf ziet als de maat der dingen, zich opblaast, volvreet en zich op geen enkele manier weet te beheersen. Precies dat individu staat ook volgens Kinneging aan de basis van de crisis van deze tijd.
Maar hoe dat gebrek aan zelfbeheersing te corrigeren? Daarover verschillen de twee debaters van mening. De vaak als ‘neoconservatief’ omschreven Kinneging vindt het individu daarvoor te zwak en vestigt zijn hoop op gezin, kerk en staat. Volgens Dohmen moet ieder mens juist zelf leren met zijn vrijheid om te gaan: ‘Dat vereist geen paternalisme van links of van rechts, maar een nieuwe cultuur.’ En waar Kinneging aansluiting zoekt bij Aristoteles’ deugdenleer, waarin het gaat om het juiste midden tussen twee ondeugden, wil de nietzscheaan Dohmen mensen leren leven ‘vanuit een eigen waarachtige levenshouding’.
Stelling 1 Alleen zelfbeheersing kan deze tijd redden.
Dohmen: ‘Hoewel ik het aanleren van zelfbeheersing een belangrijk onderdeel vind van de moderne opvoeding, zeg ik toch niet volmondig ja op deze stelling. Als cadeau voor Andreas heb ik een gedicht bij me van de zeventiende-eeuwse Franse dichter Christophe Plantin. Hang het boven je bed. In het sonnet Het werelds geluk schetst Plantin een huishouden dat volgens mij van Andreas had kunnen zijn. Hij heeft het over “een trouwe vrouw die helpt het huisgezin besturen”. Over “je zonder schroom, in godsvrucht, onderwerpen aan je plichten”. Over “je driften meester blijven en ze richten naar je wil” en uiteindelijk “in eigen huiselijke kring de dood afwachten”.
Zelfbeheersing is altijd een verlangen naar orde. Uit de boeken van Andreas blijkt dat hij daar enorm naar verlangt. Maar naar welke orde? Orde kan verstikkend werken. Ik vind geen enkele vorm van zelfbeheersing zinvol als je daarmee niet een wezenlijke innerlijke vrijheid verwerft. Weet je wat zelfbeheersing is? Dat je op bepaalde momenten aan verleidingen kunt toegeven. Dat je soms besluit met een mooie vrouw mee te gaan.’
Kinneging: ‘Ik begrijp niet wat hij zegt! Zelfbeheersing is aan de verleiding kunnen toegeven? Nonsens!’
Dohmen: ‘Zo eng vindt hij verleidingen!’
Kinneging: ‘Kijk, op de rechtenfaculteit waar ik werk, kom ik veel mooie vrouwen tegen. Als een ervan mij leuk vindt – en dat wil af en toe voorkomen – moet ik soms weerstand bieden aan verleidingen. Ik doe dat, en niet alleen voor mezelf. Er zijn bijna geen echtgenotes die zeggen: ga je gang maar. Er zijn bijna geen kinderen die zeggen: nou, papa heeft af en toe een vriendin. Dat zeg ik niet alleen uit eigen ervaring, het gaat om een universele menselijke ervaring. Dat leert trouwens ook de echtscheidingspraktijk die mijn echtgenote runt.
Ik vind de definitie van Joep dan ook onjuist. Zelfbeheersing heeft te maken met verleidingen overwinnen. Vanaf de oude Grieken is dit een basisdeugd. Zonder die deugd kan niemand in vrijheid leven. Alleen de mens die zichzelf beheerst, heeft een zekere vrijheid. Ieder ander is slaaf van zijn begeerten en wordt daarom vroeg of laat slaaf van anderen, als is het maar van ketens als Burger King.’
Dohmen: ‘Ik denk dat hij mijn punt gemist heeft. Zelfbeheersing moet leiden tot innerlijke vrijheid en niet tot een dwangneurose. Andreas zegt: wie zichzelf beheerst, is goed afgericht. Hij verschuilt zich achter een pilaar als hij een aantrekkelijke vrouw ziet. Ik zeg: wie zichzelf beheerst, lacht naar een aantrekkelijke vrouw en gaat soms niet aan haar voorbij. Ieder mens is anders. Voor sommige mensen is het goed om de zelfbeheersing eens te laten varen.’
Kinneging: ‘Ik zeg niet dat je nooit een hamburger mag eten. Je mag ook best eens een zakje friet eten, of een glaasje cola drinken. Maar vreemdgaan is wat anders, omdat vreemdgaan onmiddellijk leidt tot een grote crisis aan het thuisfront.’
Dohmen: ‘Het gaat mij niet om hoererij, of dat je iedere vrouw die je tegenkomt moet versieren. Het gaat mij erom dat je in principe in staat bent aan de verleiding toe te geven.’
Kinneging: ‘Ik ben tegen hoererij, maar hoererij is een minder groot probleem dan werkelijk verliefd worden op een andere vrouw. Een man die af en toe naar de hoeren gaat, omdat hij daar vindt wat hij bij zijn vrouw niet kan krijgen, brengt zijn huwelijk niet in gevaar. Mits hij het verzwijgt.’
Dohmen: ‘In mijn opvatting is het huwelijk een heilige zaak, maar geen absolute. Dus kan het ten onder gaan. Ik zeg niet dat mensen hun huwelijk op het spel moeten zetten, ik zeg alleen dat zelfbeheersing ook betekent dat je jezelf wél kunt laten gaan. Onze driften zijn op zichzelf niet slecht.’
Kinneging: ‘De menselijke driften en verlangens kunnen wel heel slecht uitwerken. Daarom moeten ze worden gereguleerd door de rede.’
Stelling 2 In een tijd waarin je wordt bestookt met reclames en waarin je veel geld van banken kunt lenen, kun je niet van het individu verwachten dat het zichzelf beheerst.
Kinneging: ‘Ik vind zelfbeheersing juist nu zo belangrijk omdat we voor het eerst leven in wat ik “een verleidingsmaatschappij” noem. Het grootste deel van de bevolking heeft millennia lang in het zweet des aanschijns zijn brood moeten verdienen. Het gevaar van de verleiding bestond alleen voor de elite.’
Dohmen: ‘Ik denk niet dat de verleidingsmaatschappij specifiek is voor deze tijd. Je moet je verlangens ordenen en aan bepaalde verlangens niet toegeven, anders raak je jezelf kwijt. Dat zei de Griekse Epicurus al (342 v.Chr.-270 v.Chr.). Wat dat betreft, betekent menszijn per se dat je wordt blootgesteld aan verleidingen.’
Kinneging: ‘Het is niet voor niets dat het Griekse idee van zelfbeheersing vooral bestemd was voor de hoogste klasse, die inderdaad wel verleidingen kende. Voor 99 procent van de mensen bestond er op alle gebieden een tekort. Pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw kwam daar verandering in. Opeens kreeg de massa te maken met een heel spectrum aan verleidingen: consumptiegoederen, seks, eten, drinken en ga zo maar door. Kijk je wel eens naar Nickelodeon? Die zender bombardeert kinderen met verleidingen. Ik vind dat hoogst immoreel, je moet dat verbieden. Dan hebben kinderen meer tijd om buiten te spelen, voorgelezen te worden en zelf te lezen. Het is tijd dat wij hier iets aan doen, dat we ophouden met het liberale gezwam dat ouders als enige verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen.’
Dohmen: ‘Daar ben ik het wel een beetje mee eens. Ik vind tegelijk ook dat ieder zijn eigen vormen van zelfbeheersing moet kunnen kiezen. Sommigen mensen zijn daartoe heel goed in staat. Ik ken intellectuele ouders die het lukt de tv buiten de deur te houden. Die hebben ongelooflijk schattige kinderen die leuke dingen doen en zich goed kunnen beheersen.’
Kinneging: ‘Een verhaal van boven- en onderklasse. Kinderen die zichzelf kunnen beheersen, vind je in de betere milieus. Maar we vragen te veel van een groot gedeelte van de bevolking.’
Dohmen: ‘We moeten de massa niet laten zakken. Daar zijn we het wel over eens.’
Stelling 3 Boosheid en zelfbeheersing gaan niet samen.
Kinneging: ‘Je hebt twee soorten zelfbeheersing. Je kunt woedend zijn, maar je inhouden. Je kunt ook helemaal niet meer boos worden, dus gematigd blijven. Gematigdheid is de beste vorm van zelfbeheersing. Het is moeilijk om gematigd te zijn, maar ik streef er wel naar.’
Dohmen: ‘Daar ben ik het niet mee eens. Af en toe boos worden is goed. Aristoteles schrijft al dat je op de juiste manier boos kunt zijn, dus op de juiste persoon, in de juiste mate en op het juiste moment.’
Kinneging: ‘Dat is nou een van de weinige opmerkingen uit zijn Ethica waar ik het niet mee eens ben. Ik weet uit ervaring dat het beter is niet boos te worden. Ik ga altijd de fout in als ik me laat gaan.’
Stelling 4 Zelfbeheersing en -disciplinering staan in Nederland op een ongekend hoog niveau. We leven in een van de minst agressieve samenlevingen ter wereld. Onze arbeidsproductiviteit behoort tot de hoogste ter wereld, net als ons opleidingsniveau. En als we eens niet werken of studeren, gaan we naar de sportschool.
Kinneging: ‘Ik denk dat deze stelling tot op grote hoogte klopt. We leven in een verleidingsmaatschappij. Door die vele verleidingen komt er juist meer aandacht voor zelfbeheersing. Je kunt je wel afvragen of dat genoeg is. Er zijn steeds meer dikke kinderen, om maar iets te noemen. Ik denk dat op het gebied van eten en kopen de zelfbeheersing juist afneemt. Zelfbeheersing is in dat soort situaties voor veel mensen niet genoeg. Je hebt altijd ook de hulp van je omgeving nodig.
Dat er minder agressie is dan voorheen komt waarschijnlijk meer door de feminisering van de maatschappij. Het effect daarvan mag op dit punt positief lijken. Maar die feminisering heeft op andere waarden juist negatieve effecten. Bijvoorbeeld op durf, lef, je kop boven het maaiveld uitsteken en ondernemingszin.’
Dohmen: ‘Andreas’ visie op de feminisering is echt bizar. Het feminisme is juist een uiting van lef. Dan over de stelling: die klopt niet. Een paar voorbeelden. De gemeente Groningen neemt maatregelen om het drankgebruik onder jongeren tegen te gaan. Die zijn zo vaak stomdronken dat het schoolverzuim schrikbarend oploopt. Er is een aantoonbaar verband tussen drankgebruik en geweld en ook tussen drankgebruik en verkeersongelukken. Trouwens, in mijn kennissenkring van filosofen en andere intellectuelen wordt elke avond minstens een fles wijn per man of vrouw geconsumeerd. Er lopen ook in Nederland steeds meer dikke mensen rond. En dan nog het grijpen en graaien: directeuren van zorginstellingen hebben jaren de tijd gehad hun inkomsten bij te stellen. Nu blijkt dat een groot aantal nog steeds op twee keer de Balkenende-norm zit.
Hier wordt duidelijk dat we in de huidige westerse cultuur zelfbeschikking het belangrijkste is. Of je je zelf wilt leren beheersen moet jezelf weten. Als je dat niet blijkt te willen of kunnen, geen nood, tenzij je over de schreef gaat: daar staat dan straf op.
Hoe die zelfbeheersing er dan uit zou moeten zien? Volgens mij moet zelfbeheersing deel uitmaken van een bredere cultuur van zorgvuldig omgaan met jezelf. Zelfbeheersing is zonder twijfel een belangrijk deel van die cultuur, maar niet het ultieme doel. Je kunt onmogelijk volhouden dat mensen die zich beheersen zich alleen daarmee al verwerkelijkt hebben. Het gaat om een vorm van zelfverwerkelijking waarin iemand leert om persoonlijke verantwoordelijkheid te ontwikkelen. Ware zelfbeheersing is dan ergens ja én nee op kunnen zeggen.’