Ook het oeuvre van de Luikse auteur Georges Simenon (1903-1989) is een schatkamer voor de filosofie, hoewel wijsgeren zich zelden in dit werk verdiepen. Ze kennen Simenon misschien wel, omdat ze in een onbewaakt moment, tijdens een strandvakantie bijvoorbeeld, gedachteloos en haastig een Maigret hebben geconsumeerd. Dan blijven ze helaas niet stilstaan bij de gedachte dat er een schatkamer is en dat tussen de plooien van de beschrijvingen van situaties en beschouwingen van de personages – ook in de Maigrets – tientallen pareltjes van fenomenologische evocaties zitten en niet minder mosterdzaadjes voor de ethische reflectie over verantwoordelijkheid. In dit gigantische oeuvre – honderden boeken – met zowel niemendalletjes als literaire meesterwerken, zoals Le chat en Pédigrée, nemen de vele Maigretseen imposante plaats in. Ze beschrijven het politieonderzoek van de wat norse, maar niettemin empathische Parijse commissaris Jules Maigret in een psychologische en sociale context die onmiddellijk tot de verbeelding spreekt. Simenon is een meester-verteller die al met een paar aanvangszinnen de lezer in de ‘juiste’ sfeer brengt en daarbij een kader creëert waardoor anekdotes exemplarisch worden, zelfs interessante studievoorbeelden bieden voor de ethiek en de praktische psychologie.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De 54 afleveringen van de Franse televisiereeks Le commissaire Maigret (1991-2005) met de onlangs overleden Bruno Cremer in de titelrol (integraal op DVD met Nederlandse onderschriften) zet de geest van Simenon uitstekend in de verf. De reeks biedt bovendien wat we van het genre kunnen verwachten: een genuanceerd portret van een bestrijder van misdaden, van een onderzoeker van criminele intriges en tegelijk van een bedachtzame en geruststellende persoonlijkheid die ondanks alles de ware toedracht achterhaalt en ervoor zorgt dat ‘alles goed komt’. Er is dus die niet te miskennen humaniteit van Jules Maigret. Hij kent mededogen met de slachtoffers.
Hij gaat van het standpunt uit dat het de mens niet past te doden (het vijfde gebod), maar maakt een duidelijk onderscheid tussen doodslag en moord, het ergste kwaad. Bovendien heeft hij oog voor de slachtoffers: niet alleen de doden, maar ook de omstanders en de nabestaanden (Maigret en de Vlaamse winkel), de onfortuinlijke mannen en vrouwen die ten onrechte van de misdaad worden beschuldigd (Maigret en het lijk in de kast) en ten slotte ook de ter dood veroordeelden die voor hun executie tot inzicht komen en in zijn ogen een nieuwe kans zouden moeten krijgen (De ter dood veroordeelde). Dubbelzinnig is zijn houding als de gegeven situatie ambivalent is: wat met de slachtoffers van hun passies? Ze kunnen hem ergeren (Het gulden vlies), maar ze kunnen ook zijn medelijden oproepen (Het lijk zonder hoofd), vooral als het gaat om een kluwen van passies waarbij de ene de andere meesleurt of in het nauw drijft.
Maigret is geen cynische of nietsontziende ontmaskerende politieman, en ook geen blinde uitvoerder van wat de overheid eist. Nog minder laat hij zich meesleuren door emotionele chantage of door het succes. De media kunnen hem niet onder druk zetten. Meer dan eens verzet hij zich tegen de buitenissige ijver van collega’s (Maigret en de misdienaar) of van zijn superieuren die bovendien andere (politieke, klasse) belangen wensen te dienen (De wijnhandelaar).
Medelijden heeft hij met de vernederden en verschoppelingen (Maigret gaat naar school of De clochard). Hij is echter onverbiddelijk als de moordenaar/moordenares ongehoord brutaal te werk gaat of schijnheilig en sluw is (De weduwe Besson of De schoolvriend van Maigret) of jarenlang wrokkig is en op wraak zint (Het open raam). Dan kan hij het niet laten te moraliseren. Enige vertwijfeling kent hij echter als de misdadiger ‘gestoord’ is en hij moeite heeft om de toedracht te begrijpen (De gek vanSainte-Clotilde, De maniak van Montmartre en De Chinese schim), omdat hij de misdadiger, die ‘gedetermineerd’ zou zijn, voor zijn daden nauwelijks of niet toerekeningsvatbaar acht. Als hij alleen maar in functie is, overheerst het morele oordeel over de misdadiger of over een situatie niet. Hij weet dat eerst en vooral de zaak zelf van belang is om iemand ter beschuldiging te stellen en aan de rechtbank uit te leveren. Dit houdt niet in dat hij zijn moreel gevoel volledig opschort: hij kent verontwaardiging en zelfs woede als hij op smeerlapperij botst, een ondankbare en verwende jongeling treft of medeplichtigheid ziet waarbij gewetenloze lieden slechts op voordeeltjes uit zijn. Hij oordeelt over goed en kwaad, rechtvaardigheid en schuld als het allemaal duidelijk is. Maar is die vanzelfsprekendheid er niet en vreest hij al te fanatieke rechtlijnigheid (‘moraal voor alles’) van diegenen die ambivalenties en verzachtende omstandigheden niet kunnen of willen begrijpen, dan toont hij een zin voor rechtvaardigheid die zich niet in procedures of vakjes laat vangen.
Een prachtig voorbeeld van Maigrets mildheid en zin voor begrip vinden we in het verhaal van de arts die zijn al te burgerlijkmondain milieu verlaat en zich het lot van de clochards aantrekt door zich onder de daklozen te begeven en als dusdanig de zwijgende en niets verradende getuige van een doodslag is. Maigret laat zijn gewetensvol inzicht spreken en oordeelt uiteindelijk dat hij noch de moraal noch de rechtvaardigheid dient als hij de arts-clochard onder druk zou zetten om te vertellen wat hij heeft gezien.
Een analoge mengeling van goed invoelen, van medelijden, van gestrengheid als het om onrechtvaardig gedrag gaat, van inzicht in tragiek en van het aanvaarden van onmacht ten aanzien van onvermijdelijke misère biedt Het gulden vlies met een meesterlijke Jean Yanne als vertolker van de beschuldigde.
Aan grote acteerprestaties (Michel Bouquet, Aurore Clément, Daniel Gelin, Michael Lonsdale) ontbreekt het in deze reeks trouwens niet. Eigenlijk staat het genuanceerde spel der ambivalenties van gevoelens en situaties, van gedragingen en handelingen, van noodlottigheden en uitgebuite toevalligheden centraal in deze serie Maigret-evocaties. De verschillende regisseurs hebben daarbij altijd een goed evenwicht gevonden tussen het clair-obscur van de decors, de Parijse straten, de binnenplaatsen en de soms armzalige flatjes die als zinnebeelden gemoedsaandoeningen en stemmingen oproepen. Deze zin voor nuances doorbreekt de halsstarrigheid van het oordeel, waardoor we geen dupe worden van de moraal.