‘Pas wanneer je niets meer nastreeft, kun je gelukkig worden’, zegt Daniel Klein, schrijver van onder meer De wijsheid van een tandeloze glimlach. ‘Als je jong bent wil je van alles. Je maakt plannen en hebt grote doelen voor ogen. Oud zijn stelt je in staat om andere dingen te doen: om het leven te overdenken, opnieuw te gaan spelen en om belangeloze vriendschappen aan te gaan.’
Klein heeft speciaal voor dit interview zijn gebit ingedaan. ‘Zonde van mijn tijd’, grapt hij, omdat we elkaar vanwege de slechte Skype-verbinding uiteindelijk via de telefoon spreken. In zijn boek vertelt Klein over zijn filosofische zoektocht naar authentieke ouderdom. Hiervoor reisde hij met een stapel boeken in zijn tas af naar een klein Grieks eiland. In het thuisland van de stoïcijnse filosoof Epicurus ontdekte hij dat wie oud is veel van deze antieke filosoof kan leren.
Het probleem is dat we tegenwoordig de grote doelen niet los willen laten wanneer we oud worden. ‘Hierdoor raken mensen in paniek als ze bedenken dat ze nog maar een paar jaar hebben om hun stempel op de wereld te drukken. Elke dag vragen ze zich weer af of het vandaag eindelijk gaat gebeuren. Door die paniek vergeten ze te genieten van de schemerjaren, van de ouderdom. Daarom ging ik op zoek naar een manier om authentiek oud te zijn.’
Wat betekent het dan om authentiek oud te zijn?
‘Ik gebruik het begrip “authentiek” zoals existentialisten als Albert Camus en Jean-Paul Sartre hierover spraken. Het is de verantwoordelijkheid nemen voor wie je bent en hoe je de wereld ziet, in plaats van die passief over je heen te laten komen. Authentiek oud zijn betekent dus vooral een weloverwogen besluit nemen over hoe je je oude dag wilt slijten.’
Daarbij is het volgens Klein belangrijk te erkennen dat je verlangens en vermogens veranderen wanneer je ouder wordt. Om dat te illustreren vertelt hij over een bejaarde vriend die een testosteronbehandeling onderging om zijn libido nieuw leven in te blazen. ‘Dat is niet authentiek’, zegt Klein. ‘Dan erken je niet dat je behoeften veranderd zijn.’
De zin van het leven
‘Geen grote doelen meer nastreven wordt steeds makkelijker als je oud bent’, stelt Klein. ‘En dan hoeft de tijd ook niet meer zo snel te gaan.’ Daardoor kan je tempo zo ver omlaag dat je je ervaringen kunt overdenken en ervan kunt genieten. Bovendien word je op je oude dag minder afgeleid door lusten die gewild en ongewild de kop opsteken. ‘Hierdoor kan ik mijn denkkracht op meer persoonlijke en filosofische zaken richten.
Wij ouderen denken bijvoorbeeld graag na over de levenservaring die we hebben opgedaan. Je ervaringen bij elkaar brengen in je eigen levensgeschiedenis is een manier om de zin van je leven te ontdekken. Ook ik denk graag na over de zin van het leven. Daarom lees ik filosofische werken, in de hoop dat die me een hint kunnen geven.’ Toch is deze zoektocht naar zin volgens Klein anders dan doelen najagen in je jonge jaren. ‘Ik denk niet dat ik snel de zin van het leven moet vinden, voordat ik mijn laatste adem uitblaas.’
Wanneer je meer tijd hebt, kun je ook eindelijk weer spelen. Bij echt spel is er maar één doel, en dat is het spel zelf. ‘We spelen niet om plezier te hebben, we spelen en hebben plezier. Ik speel bijvoorbeeld graag met mijn kleindochter. Ze is vier en kan hetzelfde steeds opnieuw doen. Dan kirt ze en roept: “Nog ’ns, nog ’ns!” Vroeger zou ik daar snel genoeg van hebben gekregen, maar nu kan ik ervan genieten.’
Net zoals het mogelijk is te spelen om het spelen, kun je wanneer je oud bent ook weer een belangeloze vriendschap hebben. ‘Van een echte vriend wil je alleen maar dat hij er is, zonder verder iets van hem te verlangen. Dat is haast niet mogelijk wanneer je jong bent. Je relaties zijn dan niet alleen vriendschappelijk, maar bijvoorbeeld ook professioneel.’
Maar is uw kijk op de ouderdom niet te romantisch? Met je kleinkinderen spelen – wat blijft daar nog van over als je door de reuma of parkinson niet goed meer kunt bewegen?
‘Ik krijg vaker de vraag of ik niet te romantisch ben. Maar ik maak een onderscheid tussen de ouderdom waarin je oud maar nog redelijk fit bent, en de oude ouderdom waarin de aftakeling genadeloos heeft toegeslagen. Doordat we langer leven, zijn we langer “oud oud”. Een van mijn vrienden lijdt daardoor aan anticiperende depressie: hij weet wat hem binnenkort te wachten staat en daar wordt hij verbitterd van.
Wanneer je authentiek oud wilt zijn, moet je een middenweg zoeken tussen de jachtige ambitie van de jongblijvers en de niet-aflatende wanhoop van mijn vriend. Dat doe ik door ook de les van de stoïcijnen zoals Epicurus voor ogen te houden. Zij zeggen: “Denk er niet aan, je kunt het toch niet veranderen.” Het is nu nog allemaal niet zo erg. Als ik almaar denk aan mijn angst voor later, is dat zonde van de weinige goede tijd die ik nog heb.’