‘Bezit ik kennis? Nee, die bezit ik niet. Toen een boer mij die vraag eens stelde, was mijn geest geheel leeg. Ik ben aan beide kanten van de vraag blijven kloppen totdat ik er alles uit had gehaald.’ Op het eerste gezicht lijkt deze bescheiden uitspraak afkomstig van Socrates. Hij is echter van Confucius. Net als zijn Griekse tijdgenoot benadrukte deze Chinese filosoof dat hij de waarheid niet in pacht had. Met deze bescheidenheid als leidraad formuleerde Confucius paradoxaal genoeg een leer die het intellectuele klimaat van China meer dan twee millennia lang domineerde.
Confucius’ uitspraak over kennis is een van de vele citaten die de Amerikaanse filosofe Annping Chin bespreekt in haar biografie Confucius. Een leven tussen filosofie en politiek. Met dit boek probeert zij een leemte in de Chinese ideeëngeschiedenis op te vullen. Want hoewel Confucius (551-479 v.Chr.) wereldfaam geniet, is zijn leven in duisternis gehuld. Chins biografie is dan ook in de eerste plaats een nauwgezette reconstructiepoging, gebaseerd op de traditionele historische bronnen. Deze poging is bijzonder goed geslaagd, want als lezer krijg je niet alleen een helder beeld van Confucius’ leven, maar ook een scherp inzicht in zijn filosofie.
Chin beschrijft dat Confucius in een tijd van crisis werd geboren: de Lente- en Herfstperiode (722-481 v.Chr.). Tijdens deze periode bestond het land uit allerlei kleine staten, die politiek op gespannen voet met elkaar stonden. Confucius droomde ervan om deze politieke onrust en het ermee gepaard gaande verval van de moraal uit te bannen.
Wakker schudden
Om zijn doel te bereiken zwierf Confucius door de Chinese staten en solliciteerde bij vorsten naar politieke functies. Veel weerklank vond hij niet: de meeste heersers waren immoreel en wilden hem niet in dienst nemen. Confucius’ leerlingen waren bezorgd over zijn werkloosheid, maar een grenswachter zag het anders: ‘De wereld heeft het lang zonder morele weg moeten stellen. De hemel staat op het punt om uw meester te gebruiken als een houten klepel in een bronzen klok.’ Volgens Chin betekent deze uitspraak dat de filosoof de roeping had om de wereld wakker te schudden met zijn morele boodschap.
Het hart van Confucius’ filosofie is het begrip ‘menselijkheid’ (ren). Hiermee bedoelt hij dat je de medemens met respect moet behandelen: ‘Wat je voor jezelf niet wilt, doe dat ook een ander niet.’ Deze menselijkheid bezit de mens niet van nature, maar moet hij via een levenslang leerproces ontwikkelen. De altijd bescheiden Confucius zei van zichzelf dat hij pas omstreeks zijn zeventigste enigszins begreep wat deugdzaam leven inhield.
Ook Chins biografie ademt een sfeer van bescheidenheid en respect. Zonder omhaal laat zij zien dat Confucius altijd voor zijn ethische idealen bleef vechten, hoe moeilijk hij het in zijn persoonlijk leven ook had. Hierdoor wordt duidelijk wat het geheim is van Confucius’ grootheid: zijn onverzettelijke optimisme.