Home Praktische filosofie Alfred van Kempen: ‘Alles wat je doet is afhankelijk van anderen’
Mens en natuur Onderwijs Praktische filosofie

Alfred van Kempen: ‘Alles wat je doet is afhankelijk van anderen’

Bestuurder Alfred van Kempen leidt al 25 jaar een maatschappelijke onderneming op basis van John Deweys ecologisch-liberale filosofie.

Door Djuna Spreksel op 19 september 2024

Alfred van Kempen bestuurder filosoof beeld Tessa Posthuma de Boer

Bestuurder Alfred van Kempen leidt al 25 jaar een maatschappelijke onderneming op basis van John Deweys ecologisch-liberale filosofie.

FM10 2024 Filosofie Magazine 10 verhalen
10-2024 Filosofie magazine Lees het magazine

Het gesprek is al bijna ten einde wanneer filosoof Alfred van Kempen naar het dak van de Wasvenboerderij wijst, dat gemaakt is van riet. ‘Kijk, dit is ons nieuwste project,’ zegt hij. ‘Over een jaar hopen we volledig klimaatneutraal te zijn.’ Van Kempen wandelt naar de ingang en laat zien dat het dak onlangs is geïsoleerd. Ook zijn er glazen wanden geplaatst tussen de oude staldeuren en de binnenruimte. ‘Daarnaast zijn we bezig met de installatie van een warmtepomp en met een nieuwe vorm van vakgerichte dagbesteding. Vrijwilligers met een zorgvraag gaan biologisch fruit telen onder lichtdoorlatende zonnepanelen, die energie opwekken voor de boerderij.’ En als bezoekers komen vergaderen of lunchen, of komen genieten van de natuur, kunnen ze meteen hun elektrische fiets of auto opladen, vertelt Van Kempen enthousiast.

Het is het Wasven ten voeten uit, zo leert het boek dat Van Kempen onlangs schreef, getiteld Groen in alles wat we doen. Duurzaam ondernemen vanuit een ecologisch-liberale filosofie. In een overkoepelend project komen zorg, landbouw, natuur, duurzaamheid en winst samen. Niet als afzonderlijke waarden waartussen een compromis gevonden dient te worden of een uitruil plaatsvindt, maar als pijlers die elkaar versterken en gemeenschapsvorming bevorderen.

Alfred van Kempen is filosoof en bestuurder van het groendomein Wasven. Deze maatschappelijke onderneming wordt al 25 jaar geleid vanuit de ecologisch-liberale filosofie van de Amerikaanse filosoof John Dewey. Van Kempen schreef er het boek Groen in alles wat we doen over.

Een belangrijke inspiratiebron voor de werkwijze op het Wasven is de ecologisch-liberale filosofie van de Amerikaanse pragmatist John ­Dewey (1859-1952). Van Kempen maakte kennis met de ideeën van Dewey toen hij filosofie ging studeren, na reeds technisch en bedrijfskundig geschoold te zijn. Hij had al jarenlang in het bedrijfsleven gewerkt, maar stuitte daar op een gebrek aan maatschappelijk bewustzijn. ‘Ik weet nog dat ik dacht: ik wil meer doen dan alleen zorgen dat er geld binnenkomt.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Van Kempen koos de richting bedrijfsethiek en studeerde af op wat hij aanduidt als ‘de late Dewey’. In zijn vroege werk richtte Dewey zich vooral op pedagogiek en educatie; in zijn latere werk houdt hij zich bezig met politieke en sociale filosofie, met de vraag hoe je goed met elkaar samenleeft. Centrale uitgangspunten in Deweys filosofie zijn de mens als handelend wezen en de ervaring als de bron van alle kennis.

‘Ervaring is het uitgangspunt van alle kennis’

Normen en waarden komen niet los van de menselijke ervaring tot stand, maar hebben bij Dewey een sociale oorsprong: ze ontstaan in de context van de relatie tussen mensen onderling of de relatie tussen mensen en hun natuurlijke omgeving. Van Kempen: ‘In de aanduiding die ik aanhoud, namelijk ecologisch-liberale filosofie, verwijst ecologie naar onderlinge samenhang en afhankelijkheid van elkaar, en liberalisme naar het individu als ankerpunt.

Gemeenschapszin

Twee van Deweys latere filosofische werken zijn The public and its problems (1927) en Individualism. Old and new (1930). Beide zijn een reactie op de problemen die Dewey ontwaarde in zijn tijd, met name die rond de beurskrach van 1929 en de daaropvolgende depressie in de jaren dertig. Volgens Dewey is er sprake van een teloorgang van de gemeenschapszin sinds de negentiende eeuw, door de komst van moderne verworvenheden zoals de stoomkracht en de elektriciteit.

De gevolgen van het menselijk handelen nemen toe in reikwijdte, schaal en complexiteit, waardoor er onpersoonlijke samenwerkingsverbanden zijn ontstaan, meent Dewey. Dat zorgt weer voor een gebrek aan verbinding met de gemeenschap en de publieke zaak. En dat is schadelijk, want gemeenschappen zijn de eenheid waarbinnen sociaal-maatschappelijke problemen opgelost kunnen worden, en waar de indirecte consequenties van ons handelen kunnen worden begrepen en gevoeld.

Volgens Van Kempen zijn de problemen die Dewey in zijn tijd signaleerde in de huidige tijd alleen nog maar sterker manifest geworden. ‘In de politiek spreekt men over de noodzaak van nabuurschap en er verschijnen allerlei boeken waarin gezocht wordt naar een tegenwicht voor het nieuwe liberalisme. Blijkbaar is er iets belangrijks verloren gegaan; het samenwerken aan een publiek belang is uitbesteed aan ­ambtenaren en de politiek. Het is eigenlijk vreemd dat Deweys filosofie daar niet meer bij betrokken wordt.’

Diens antwoord op de teloorgang van de gemeenschapszin is een oplossingsgerichte aanpak onder de noemer van ‘het nieuwe individualisme’. Voor het oude, ‘verloren’ individu blijft gemeenschappelijkheid iets externs, legt Van Kempen uit. ‘Door globalisering zijn we steeds meer met elkaar verbonden en ook steeds afhankelijker van elkaar. Maar door het ik voorop te zetten, en alles te presenteren als eigen verdienste, wordt die gemeenschappelijkheid niet verinnerlijkt.’

Het nieuwe individualisme betekent daarentegen dat je je steeds opnieuw realiseert dat alles wat je doet ten diepste afhankelijk is van het handelen van anderen, en daar zelf ook weer naar handelt. ‘Bij Dewey gaat het om zowel het individu als de gemeenschap. Door te participeren in de gemeenschap ontplooit een individu zich, waarbij de mens zowel zichzelf als zijn omgeving verandert.’

Actiegroep

De praktische aanpak is Dewey ten voeten uit, vertelt Van Kempen. ‘Net als Marx is Dewey van mening dat filosofen proberen de wereld te begrijpen, maar dat het erop aankomt om haar te veranderen. Wat me in Dewey aanspreekt, is dat hij in tegenstelling tot Marx geen revolutie bepleit, maar een evolutie: een aanpak die tot stand komt en steeds opnieuw getoetst wordt in de praktijk.’

Diezelfde geleidelijke aanpak paste Van Kempen toe op het Wasven. Het initiatief begon ooit als een kleine actiegroep om monumentale beuken te redden die geveld dreigden te worden in een Eindhovens natuurgebied. Onder zijn leiding ontstond er een vrijwilligersorganisatie die in de loop der jaren uitgroeide tot een serieuze onderneming met een natuurgebied van 24 hectare groot.

Nu is het een symbiose van vakgerichte dagbesteding, biologische landbouw, ecologisch natuurbeheer en duurzame horeca. Naast betaalde vakkrachten werken er vrijwilligers – mensen die naast hun werk in de tuinderij en de natuur komen helpen, vrijwilligers met een zorgvraag en zogeheten ‘deelnemers’, mensen met een verstandelijke beperking. Vrijwilligers met een zorgvraag hebben bijvoorbeeld een burn-out of een depressie.

De deelnemers werken in de vakgerichte dagbesteding: ze worden begeleid door een vakspecialist, zoals een kok, en door een zorgmedewerker. Samen staan ze in de keuken, maar de zorgmedewerker is er ook om de deelnemer op te vangen als het niet gaat of om te stimuleren. Die werkwijze sluit aan bij Deweys ideeën over educatie: vanuit de overtuiging dat een mens leert door zelf dingen te doen initieerde hij onderwijsvormen die thematisch- en project-georiënteerd waren.

De betrokkenheid op de ander is echter niet alleen gericht op sociale doeleinden, waarschuwt Van Kempen. ‘De relatie tussen iemand die hulpbehoevend is en iemand die hulp verleent is wederkerig. We praten niet alleen maar over iemands problemen, maar gaan vooral samen aan iets praktisch werken, waardoor iedereen groeit.’

Beweging

Van groot belang is dat alle verschillende soorten mensen die op het Wasven aan de slag zijn – of dat nu deelnemers zijn of werknemers van ASML die een dag vrijwilligerswerk komen doen – samen werken aan maatschappelijke doelen, zegt Van Kempen. Mensen treden op die manier buiten hun bubbel, scherpen hun denkbeelden en staan meer open, ziet hij.

‘Aan het einde van de dag kunnen al die mensen iets concreets aanwijzen wat ze met z’n allen hebben bereikt – iets wat je in je eentje niet was gelukt en waarvan je misschien ook dacht dat je het niet zou kunnen,’ zegt Van Kempen. ‘Dat doe je voor jezelf, bijvoorbeeld omdat het je sociale contacten geeft of omdat je ervan leert. Maar je doet het ook voor een stukje publiek domein dat je samen onderhoudt. Het is niet voor niets dat mensen aan het einde van de dag bij ons de oogst niet mee naar huis nemen. Die opbrengst is voor het overkoepelende doel waar iedereen aan bijdraagt: het behoud van het Wasven. Er is een gevoel van gemeenschappelijkheid en eigenaarschap.’

‘Dewey bepleit geen revolutie, maar een evolutie’

Zodra individuen zich binnen de organisatie maar op één aspect richten, verliest het geheel aan kracht. ‘Zo kan de vakgerichte dagbesteding alleen bestaan als er niet alleen gezorgd wordt, maar er ook broodjes gebakken en verkocht worden.’ Niet alleen op de werkvloer, maar ook beleidsmatig heeft Van Kempen de filosofie van Dewey geïmplementeerd. Dat betekent steeds nieuwe doelen formuleren en ondertussen reflecteren, gegeven waar de organisatie zich op dat moment bevindt.

Een kritiek op Dewey, en op het pragmatisme in het algemeen, is dat de denkwijze nergens duidelijke scheidslijnen aanbrengt tussen goed en kwaad. De moraal is immers niet vooraf gegeven, maar wordt sociaal geconstrueerd, en de praktijk is de belangrijkste toetssteen. Volgens Van Kempen doet dat geen recht aan Deweys filosofie, die draait om het nastreven én hernemen van doelen. ‘Bij het Wasven zetten we steeds kleine stapjes, kijken vervolgens hoe de omgeving reageert, en of wat we doen nog steeds in het belang is van het uiteindelijke doel: het behoud van deze plek. Zo niet, dan moeten we bijsturen.’

Van Kempen hoopt dat andere organisaties zijn werkwijze volgen. De manier om daarmee te starten, leidt volgens Van Kempen terug naar de kern van Deweys filosofie: de mens als handelend wezen, die leert door te doen. ‘Door je al handelend te richten op een maatschappelijk doel zet je iets in beweging, maar nog belangrijker: je schept en verandert zowel jezelf als je omgeving. Dat zorgt vervolgens voor nieuwe inzichten en doelstellingen, die je vooraf niet kon bedenken.’