Het beste leven – dat wilde de jonge Cyprioot Zeno, ergens in de late vierde eeuw voor Christus. Toen hij aan een orakel vroeg hoe hij dat kon bereiken, kreeg hij het verwarrende soort antwoord dat orakels in de Oudheid graag gaven: hij moest de gelaatskleur van de doden aannemen. Uit dat advies begreep Zeno dat hij oude auteurs moest gaan lezen en nadenken over hun ideeën. Zo werd Zeno filosoof, en in de loop van zijn denkcarrière zou hij ideeën ontwikkelen die de basis vormden voor een nieuwe school: die van de stoïcijnen. Zo vertelt biograaf Diogenes Laërtius het verhaal van Zeno, die rond 340 v.Chr. werd geboren in het koninkrijkje Kition op Cyprus. Nu leefde Diogenes vermoedelijk vijf eeuwen na Zeno en verzamelde hij zijn informatie via via, waarbij er nogal wat mooie, maar ongeloofwaardige anekdotes in zijn teksten slopen. Het valt dus te betwijfelen of Zeno zijn leven inderdaad vormgaf op basis van het cryptische advies van een orakel.
Op andere punten is Diogenes wel betrouwbaar. Zeno kwam inderdaad van Cyprus, het eiland nabij Turkije en Syrië, dat cruciaal was voor de handel in het (oostelijke) Middellandse Zeegebied. Het lag aan belangrijke zeeroutes en in de grond zat koper, indertijd een belangrijke grondstof. Vandaar dat volkeren uit alle windrichtingen Cyprus aandeden en dat het eiland meebewoog met alle grote ontwikkelingen in de regio.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Zeno pleitte voor een onthecht leven zonder de extreme kanten van het cynisme
Zo voelde Cyprus de invloed van de Feniciërs, die afkomstig waren uit het kustgebied van Libanon en Syrië, en handelden over de hele Middellandse Zee. Zij waren vooral zichtbaar in Zeno’s thuisbasis Kition, waar het koningshuis Fenicisch was. Het culturele klimaat werd tijdens Zeno’s leven ook sterk gekleurd door Griekenland, en dan vooral door de kunsten en de wijsbegeerte uit Athene. Die waren in de bloeitijd van de stadstaat in de vijfde eeuw voor Christus al flink verspreid geraakt en kregen in Zeno’s jonge jaren een extra impuls doordat Alexander de Grote zich een weg vocht van Griekenland tot aan India. In zijn kielzog verspreidde de Griekse cultuur zich verder naar het oosten.
Toevalligheden
In dat klimaat las Zeno waarschijnlijk klassieke Griekse grootheden zoals Plato – al dan niet op advies van een orakel. En hij zal ongetwijfeld hebben gehoord dat de filosofie in Athene nog altijd bloeide, dat denkers daar nog steeds in de weer waren met de ideeën van de klassieke filosofen en met hun eigen varianten daarop.
Dat moet hem hebben aangetrokken. Als jonge man voegde Zeno zich bij die denkers in Athene, volgens Diogenes na een ongeluk: Zeno voer met een lading purperen kleurstof van Fenicië naar het westen, zo vertelt Diogenes, toen hij bij Athene schipbreuk leed. Eenmaal aan wal begaf de leergierige Zeno zich linea recta naar een boekwinkel. Daar informeerde hij waar hij moest zijn voor een ontmoeting met mannen als Socrates (die toen, voor de goede orde, al ongeveer een eeuw dood was). Juist op dat moment liep filosoof Krates van Thebe voorbij en kreeg Zeno het advies hem te volgen. Zo werd Zeno Krates’ leerling.
De toevalligheden in dit verhaal – de schipbreuk, de ontmoeting met Krates – roepen opnieuw vragen op over de betrouwbaarheid van Diogenes. Maar ook hier is de kern van het verhaal waar: Zeno vestigde zich in Athene en studeerde bij Krates.
Krates was een ‘cynicus’, wat in zijn tijd betekende dat hij alle rijkdom en conventies afwees. Cynici waren extreme volgers van Socrates, die kritische vragen had gesteld bij culturele gewoonten en vaste overtuigingen en die steeds op zoek was geweest naar wijsheid. Zijn radicale leerlingen verwierpen alle lichamelijke genoegens en lachten om fatsoensregels en maatschappelijke normen.
Het lijkt erop dat Zeno zich in zijn eerste Atheense jaren aangetrokken voelde tot die levenshouding. Vermoedelijk schreef hij toen een verhandeling, de Republiek, waarin hij een Utopia schetste zonder tempels, zonder rechtbanken en zonder huwelijken, waarin man en vrouw zich hetzelfde konden kleden. Zeker is dat niet, want de tekst is verloren gegaan en naar de inhoud moeten we gissen, op basis van wat andere auteurs uit de Oudheid erover hebben geschreven.
Hoe dan ook, uiteindelijk bleek het cynisme te radicaal voor Zeno. Diogenes maakt dat invoelbaar met een anekdote waarin Zeno van Krates in het openbaar een pot vol linzensoep moest dragen. Blijkbaar was dat volgens de heersende normen een minderwaardige taak voor een mannelijke niet-slaaf, want Zeno schaamde zich voor deze klus en probeerde de pot verborgen te houden voor zijn stadgenoten. Daarop maakt cynicus Krates de toestand nog gênanter door de pot kapot te slaan, waarna de linzensoep van Zeno’s benen droop. Vernederd probeerde die zich onzichtbaar te maken, uitgejouwd door Krates, die de schaamte van zijn leerling onzin vond. Ook het waarheidsgehalte van deze anekdote is betwijfelbaar, maar hij illustreert wel hoe sociaal onaangepast de ware cynicus zich kon gedragen.
Daarom luisterde Zeno ook naar twee andere meesters, Polemo en Stilpo. Net als de cynici hadden zij van Socrates (en Plato) meegekregen dat het leven vooral draaide om nadenken en dat al het materiële ondergeschikt was, maar aan dat uitgangspunt gaven ze ieder een net iets andere draai. Volgens Polemo was de geest het belangrijkst, maar waren ook sommige lichamelijke genoegens enigszins de moeite waard. Stilpo was strenger en geloofde dat alleen het geestelijke waarde had. Bezittingen en lichamelijke zaken waren irrelevant. Bovenstaande varianten verknoopte Zeno tot een compromis dat de ethische basisgedachte werd van het stoïcisme. Voor de mens was het natuurlijk, zo leerde Zeno, te streven naar aardse bezittingen, naar gezondheid en genot. Dat moest hij dus vooral doen. Maar hij moest zijn geluk niet gelijkstellen aan die zaken. Integendeel, hij moest beseffen dat ze irrelevant waren voor een goed bestaan. Zeno pleitte dus voor een onthecht, maar wel sociaal aangepast leven, zonder de extreme kanten van het cynisme. Die boodschap verkondigde hij in de Stoa Poikile, een beschilderde zuilengang op de Atheense Agora. Daar verzamelde zich een groep denkers met gelijksoortige ideeën, die zou uitgroeien tot de school van de Stoa.
Goddelijk vuur
Aanvankelijk hielden de stoïcijnse denkers zich met veel meer bezig dan ethiek en het goede leven. Zo vroeg Zeno zich af hoe de fundamenten van de kosmos eruitzagen en concludeerde hij dat alles materie was, bestuurd door een goddelijk vuur. En hij dacht na over de oorsprong van onze kennis, die volgens hem lag in onfeilbare indrukken van de wereld om ons heen. Ook de generaties na Zeno verdiepten zich nog in dit soort kwesties, maar geleidelijk raakten ze uit beeld, vooral toen het stoïcisme werd overgenomen door Romeinen, die het zagen als een leidraad bij een zoektocht naar het goede bestaan. Dat verklaart mogelijk waarom Diogenes schreef dat Zeno’s filosofische carrière begon met een zoektocht naar het beste leven. Voor een Romein was dat het logische uitgangspunt van een stoïcijnse carrière.
Het verklaart ook Diogenes’ beschrijving van Zeno’s dood, die begon met een ongelukkige val waarbij de filosoof een teen brak. Gevloerd sprak Zeno: ‘Ik kom, ik kom, waarom roept u mij?’ alsof hij hoorde dat de dood hem ontbood. Als een ware stoïcijn aanvaardde hij zonder gejammer dat het tijd was om te sterven, ook al was zijn verwonding maar licht. Hij zocht geen hulp, maar bespoedigde de dood door zijn adem in te houden, waarop zijn lichaam bezweek.
Biologisch is dat ondoenlijk: jezelf laten stikken door je adem in te houden. Ook deze anekdote dient dus vooral om een boodschap duidelijk te maken: een ware stoïcijn hecht zo weinig aan aardse zaken dat hij zonder angst en verdriet bereid is zelfs zijn eigen dood te bespoedigen als zijn tijd gekomen is.