Home Wie taal gebruikt, doet iets
Taal

Wie taal gebruikt, doet iets

Door Jeroen van Putten op 31 januari 2013

06-2002 Filosofie magazine Lees het magazine

Dat het woord ‘huis’ verwijst naar een huis in de werkelijkheid lijkt eenvoudig. Maar het is te weinig om te verklaren hoe woorden aan hun betekenis komen. Dat leert een leesbare inleiding in de taalfilosofie.

Wie iets zinnigs wil zeggen over hoe betekenis in taal tot stand komt, stuit meteen op een lastig obstakel. Het woord ‘betekenis’ heeft namelijk verschillende betekenissen.

Een paar voorbeelden: “De muziek van Tom Waits betekent veel voor mij”, “Hij neemt zijn telefoon niet op, dat betekent dat hij niet thuis is”, of:  “Het woord ‘deficiëntie’ betekent ‘tekort’”. In alle drie de voorbeelden gaat het over betekenis, maar elk voorbeeld doelt toch op iets anders. Wie meer inzicht wil krijgen in dergelijke taalproblemen, doet er goed aan het boek Filosofie van taal en tekst van René van Woudenberg aan te schaffen. Het biedt een goed leesbare inleiding in de taalfilosofie – die tak van de wijsbegeerte die zich bezighoudt met taal en betekenis.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De bekendste opvatting over betekenis is de ‘referentiële betekenistheorie’ – Van Woudenberg vindt er zelfs al een vingerwijzing naar bij Augustinus. Volgens de meest eenvoudige versie van die theorie verwijst een woord of expressie ergens naar. Zo verwijst ‘mijn huis’ naar het huis dat van mij is. Dit klinkt misschien heel aannemelijk, maar wie er iets beter over nadenkt stuit al gauw op problemen. Neem bijvoorbeeld de expressies ‘de vader van Maurits’ en ‘het slachtoffer van Balthasar Gerards’ – beide verwijzen naar dezelfde persoon (Willem van Oranje), maar ze betekenen niet hetzelfde. En woorden als ‘ik’, ‘hier’ en ‘morgen’ verwijzen telkens naar iets of iemand anders, terwijl hun betekenis steeds dezelfde blijft.

Van Woudenberg laat zien dat in de taalfilosofie betere voorstellen zijn gedaan. Niet woorden, maar personen verwijzen – stelt Van Woudenberg. Wie taal gebruikt, doet iets. Wie iets zegt of schrijft, verricht een taalhandeling. Nu zijn er verschillende soorten taalhandelingen. Om te beginnen is het uitspreken of opschrijven van een zin – welke zin dan ook – zelf natuurlijk een handeling (dat heet een locutionaire handeling). Daarnaast kan ik een bepaald effect voor ogen hebben. Als ik zeg “Kom jij eens hier”, dan wil ik dat de geadresseerde naar mij toe komt. En met de opmerking “Ik zou maar uitkijken als ik jou was”, beoog ik iemand bang te maken (perlocutionaire handeling). Tot slot, ik kan door iets te zeggen een bepaalde inhoud uitdrukken. Bijvoorbeeld: “Ik geloof dat er morele wetten bestaan” of “Ik voorspel dat het gaat regenen” (illocutionaire handeling).
In deze laatste soort taalhandelingen moeten we volgens Van Woudenberg betekenis zoeken. De betekenis van een zin bestaat erin dat die zin kan worden gebruikt om een illocutionaire taalhandeling te verrichten. Zo kan “Regent het?” worden gebruikt om te vragen of het regent en “Het regent” om te beweren dat het op dit moment regent. We hebben het nu echter alleen over zinnen. Hoe zit het met de betekenis van woorden? Met het uitspreken van losse woorden verricht ik alleen een locutionaire taalhandeling. Van Woudenberg stelt daarom dat woorden hun betekenis danken aan de bijdrage die zij leveren aan de zinsbetekenis. De relatie tussen woord en zin kunnen we volgens Van Woudenberg het beste begrijpen als die tussen micro- en macroniveau. Het chemische spel tussen ijzer en zuurstof begrijpen we (op macroniveau) als roesten, omgekeerd verklaren we roest door naar dit chemische proces (microniveau) te verwijzen. Zo kunnen we de betekenis van een zin afleiden van de betekenis van de gebruikte woorden, tegelijk kunnen we voor de betekenis van een woord verwijzen naar de functie die het heeft in een bepaalde zin.
 
Met Filosofie van taal en tekst heeft René van Woudenberg een uitstekende inleiding in de taalfilosofie geschreven (en daar was behoefte aan). Zijn boek is rijk aan voorbeelden en staat regelmatig stil bij alledaagse taalkwesties: wat zijn synoniemen en metaforen nu eigenlijk, wanneer is een uitspraak waar of onwaar en wat doen we precies als we een zin of tekst interpreteren? Filosofisch jargon wordt toegelicht of simpelweg vermeden. Sterk is ook de thematische opbouw van het boek, want weinigen zitten te wachten op een droge opsomming van welke filosoof wat heeft gezegd. Van Woudenberg leidt zijn lezers via de ene filosofische vraag naar de andere. Enig minpuntje is de slordige eindredactie – er staan nogal wat typ- en taalfouten in het boek. Maar laten we ons niet te veel druk maken om bijzaken. Het gaat om de illocutionaire handeling die Van Woudenberg met Filosofie van taal en tekst heeft willen verrichten: hij heeft een leesbare inleiding in de taalfilosofie willen schrijven. En daarin is hij zeker geslaagd.

Filosofie van taal en tekst, door René van Woudenberg, uitgeverij Damon, Budel, 2002, 176 blz., € 12,90