Home Politiek Wees niet bang voor bevoogding
Identiteit Politiek Taal Vrijheid

Wees niet bang voor bevoogding

We hoeven niet bang te zijn voor politieke bevoogding, schrijft Simone van der Burg. Charles Taylor laat zien waarom.

Door Simone van der Burg op 27 november 2012

tegen bevoogding minister Koning Suriname 1980 beeld Marcel Antonisse/Anefo/Wikimedia

We hoeven niet bang te zijn voor politieke bevoogding, schrijft Simone van der Burg. Charles Taylor laat zien waarom.

04-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

‘Samen werken, samen leven.’ De leus van het kabinet Balkenende IV leest als het gebod waarmee ieder crèchekind thuiskomt: ‘Samen spelen, samen delen.’ Ouders krijgen het te horen als zij bij de dagelijkse routine – van brood smeren, afwassen, de po legen – hun hulpvaardige peuter even negeren om het geklooi te omzeilen met dikke onsmeerbare chocopasta of een drijfnatte keuken of wc. ‘Samen spelen, samen delen, mama!’, klinkt het dan verontwaardigd, ‘en niet duwen!’ De laatste verbiedende toevoeging hoort er bij, want de zin loopt in één adem door.

Met Balkenende IV waant heel Nederland zich in de crèche. Na een tijd van neoliberaal marktdenken waarin de regering voor individuele vrijheid en verantwoordelijkheid pleitte, horen we nu de zachte zedelijke stemmen van communitaristen doorklinken in het regeerakkoord. En dat is even wennen. Duurzaamheid, saamhorigheid, solidariteit, verdraagzaamheid en respect voor elkaar, het zijn allemaal prachtige waarden voor de kabinetsperiode. Maar is een kabinet dat zich met waarden verbindt niet een beetje bevoogdend? Argwanende critici slaan direct aan het puberen. De gemeenschapsmoraal van de regering doet hen denken aan de jaren vijftig met de knellende fatsoensnormen van kerk en gezin. Daarnaar terugverlangen is in strijd met de gangbare historische canon, die leert dat Nederland pas volwassen werd in de jaren zestig, toen individuen de gemeenschapsmoraal loslieten, zoals kinderen hun moeders rok. Alleen deze geschiedenis verklaart waarom de term ‘spruitjeslucht!’ zo’n vernietigende uitwerking kan hebben in een politieke kritiek: het woord roept de associatie op met een woedende peuter, die niet van tafel mag voor hij vier vieze doorgekookte natte dotten naar binnen heeft gewerkt.

Wie wil er nou terug in de kinderstoel? Niemand dus. Maar het is de vraag of de gemeenschapszin van het nieuwe kabinet de verworven individuele vrijheid wel echt bedreigt. Natuurlijk, de leus ‘samen leven!’, net als het crèchegebod ‘samen spelen!’, is een norm die door de sociale omgeving wordt opgelegd. Maar maakt dat individuele ontwikkeling onmogelijk? En beknot het nieuwe kabinet werkelijk de individuele vrijheid?

De kritieken op het regeerakkoord lezen als de zoveelste herhaling van het liberalisme-communitarisme debat. De liberale verdedigers van individuele vrijheid staan te trappelen in de ring om de conformistische communitaristen knock out te slaan, die in zelfonderzoek slechts een teken zouden zien van egoïstische navelstaarderij.

Maar zijn communitaristen echt tegen individuele ontwikkeling? Nee, ze keren zich hoogstens tegen een specifieke visie daarop. Charles Taylor heeft meer dan andere communitaristen aandacht besteed aan zelfontwikkeling. Zijn magnum opus Bronnen van het zelf gaat erover, evenals De malaise van de moderniteit. Zelfverwerkelijking ziet Taylor niet als navelstaren. Zij komt volgens hem niet voort uit egoïsme, genotzucht of een soort morele slapte. Hij schrijft dat het er niet om gaat ‘dat mensen vanwege hun carrière hun liefdesrelaties opofferen, en de zorg voor hun kinderen’; dat kwam waarschijnlijk altijd al voor. Zelfverwerkelijking heeft juist een zedelijke betekenis. Waar het om gaat is dat ‘veel mensen zich tegenwoordig daartoe geroepen voelen, dat zij menen dit te moeten doen, dat hun leven anders op de een of andere manier mislukt of onaf zou zijn.’

Een waarde die een zo sterk moreel appel doet op mensen, verdient het volgens Taylor om serieus te worden genomen. Maar hij heeft wel kritiek op mensen die zelfverwerkelijking opvatten als een soort ‘vrije zelfbeschikking’ die vereist dat individuen zich losmaken uit de greep van sociale regels en conventies om de stem van hun ‘innerlijk’ te kunnen horen en volgen. Zijn identiteit als communitaristisch filosoof komt precies in die opvatting naar voren: namelijk, dat het contrast tussen ‘ik’ en ‘gemeenschap’, dat in het werk van liberale denkers altijd op een of andere manier wordt verondersteld, de ontwikkeling van dat zelf niet helpt, maar tegenwerkt.

Afhankelijk

In Bronnen van het zelf vertelt Taylor dat zelfontwikkeling een sociale context nodig heeft vanwege de taal, die geen mens alleen verwerft. Er is taal nodig om iets te kunnen zeggen over wie we zelf zijn, of over wat we in ons leven belangrijk vinden. Dat kan gesproken en geschreven taal zijn, maar ook de ‘taal’ van film en beeldende kunst, van muziek, gebaren en gezichtsuitdrukkingen. Maar iedere man of vrouw die zichzelf ontwikkelt, heeft rijke uitdrukkingsmogelijkheden nodig, en is daarom afhankelijk van een sociale omgeving, die hem of haar de taal leert. Het is natuurlijk altijd mogelijk zelf betekenissen te veranderen, maar de originaliteit van taalgebruikers is begrensd, want woorden kunnen alleen betekenisvol zijn als ze op een herkenbare manier worden gebruikt.

De taal is bij Taylor onderdeel van de ‘achtergrond’ of de ‘horizon’ van betekenissen, die bestaat uit relaties tussen betekenissen van woorden, zoals die tussen rood, blauw, kleur, vorm, aardig, onaardig, autoritair, meegaand, goed en fout. Deze relaties zijn vaak niet neutraal. Met de taal leert ieder kind volgens Taylor dus ook onderscheid te maken tussen goede en minder goede of kwade gedragingen, handelingen of doelstellingen. En dat is volgens hem maar goed ook, want die kwalificaties geven de zelfontwikkelaar richtinggevoel, dat nodig is om spoorzoekend een eigen levensweg te kunnen uitstippelen. Zonder dit ‘kompas’ dat met de taal is meegegeven zouden mannen en vrouwen onmogelijk kunnen weten hoe ze hun handelingen moeten kiezen; hun keuzes zouden sprongen zijn in de ruimte zonder betekenis of waarde.

Je kunt volgens Taylor dus niet los van anderen bedenken wat er voor jou toe doet, want daarvoor heb je woorden nodig en waarden. Niemand kan de woorden of waarden zelf uit het niets bedenken. Dat is net zo onvoorstelbaar als wanneer mensen op een dag ‘besluiten dat, omdat zij ruimtelijke wezens zijn, ze een gevoel van op en neer, rechts en links, moeten uitvinden, en verkeersborden moeten neerzetten’. Net zo min als de vraag naar ruimtelijke concepten zich op een dag zó maar voordoet, kunnen we ineens op het idee komen kwalitatieve betekenissen te ontwerpen. We leven altijd al in een horizon van evaluatieve concepten; we kunnen wel vragen of een betekenis dit is of dat, of een waarde wel goed is begrepen, of een andere inhoud moet krijgen, of helemaal moet worden afgeschaft of gewijzigd. Maar niemand kan de horizon van de grond af eigenhandig opbouwen.

Voor de huidige controverse tussen liberalisme en communitarisme is dat interessant. Anders dan meestal van communitaristen wordt verwacht, stelt Charles Taylor geen normatieve eisen waaraan een individu moet voldoen; hij laat vooral beschrijvend zien waarom conformeren aan een horizon tot op bepaalde hoogte onvermijdelijk is, als we onszelf op een zinvolle manier willen ontwikkelen.

In Bronnen van het zelf onderzoekt Taylor die verzwegen en vaak ook vergeten horizon van het huidige zelfonderzoek. ‘Articulatie’ noemt hij die taak; ofwel, ‘uitdrukken’ of ‘expliciteren’. Door uit te drukken wát onze veronderstellingen rond het zelf zijn, en hoe deze zijn ontstaan, wil hij zelfzoekers zich daarvan meer bewust maken, zodat ze er meer over nadenken. Daarnaast heeft articulatie ook een niet-neutrale functie, want door ideeën te articuleren kun je ook hun aantrekkingskracht laten zien en bevestigen. De veronderstellingen die hij uit het vergeten verleden opdiept, zijn volgens hem ook moreel inspirerend: het zijn ‘bronnen’ van het zelf, maar ook morele bronnen. De term ‘moreel’ wil niet zeggen dat ze dingen verbieden; morele bronnen geven in Taylors werk uitzicht op een visie op ‘goed leven’, die aantrekkelijk is en het nastreven waard.

Innerlijk

Het is opvallend dat Taylor vooral morele bronnen naar voren brengt, die lijken op liberale idealen. Zijn communitaristische identiteit blijkt alleen uit de manier waarop hij ze opvoert; namelijk, als sociale en culturele verworvenheden. Het ‘innerlijk’ is volgens Taylor bijvoorbeeld zo’n morele bron. Het is tegenwoordig heel gewoon om gedachten, gevoelens en verlangens tot het innerlijk te rekenen, en dat te onderscheiden van ‘het uiterlijk’ zoals het lichaam en al het andere wat zich ‘buiten’ het lichaam bevindt. Maar dat onderscheid is een cultureel product, want in de geschiedenis werd er niet altijd zo over gedacht. Homerus maakte bijvoorbeeld niet zo’n onderscheid tussen innerlijk en uiterlijk; hij associeerde allerlei mentale activiteiten met locaties in het lichaam, zoals de longen, het hart, de huid. Griekse tragedieschrijvers hielden zich ook niet aan de huidige innerlijk-uiterlijk indeling, want zij weten uitzonderlijke mentale gebeurtenissen – zoals ‘gekte’ – aan de bezetenheid door een externe en wraakzuchtige of verveelde god. Pas in Plato’s werk komen we volgens Taylor voor het eerst de opvatting tegen dat gedachten en verlangens onderdelen zijn van een onstoffelijke ziel, die in een eindeloze strijd met elkaar verwikkeld zijn. Volgens Plato biedt alleen de rede een uitweg uit dat innerlijke tumult, want de rede moet de wispelturige passies leiden zoals een menner zijn paarden, en alleen de rede is in staat om een mensenleven eenheid, harmonie en zielerust te verlenen.

Tegenwoordig denken mensen nog steeds dat ze zo’n innerlijk hebben. Dat komt volgens Taylor doordat ze erfgenamen zijn van deze geschiedenis. In het verleden van onze westerse gemeenschap hebben mensen Plato’s onderscheid tussen innerlijk en uiterlijk steeds in stand gehouden, omdat dit hen inspireerde. De opvatting dat mensen in zichzelf de kracht kunnen vinden om de chaos in hun gemoed te bestrijden, in plaats van overgeleverd te zijn aan het lichaam of de goden, laat zien dat ze zélf invloed kunnen uitoefenen op de kwaliteit van hun bestaan. Die opvatting geeft mensen een waardigheid, die in de latere fasen van de geschiedenis steeds opnieuw is gearticuleerd en geïnterpreteerd en die we nog steeds kunnen ervaren. Het is een morele bron, die niets verbiedt, maar die uitnodigt: ze maakt het goede leven tot iets waarop ze invloed kunnen uitoefenen.

Even tussendoor… Meer lezen over Charles Taylor en andere hedendaagse denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Een andere morele bron die Taylor noemt, is de aandacht voor het gewone leven. We denken nu vaak dat zelfverwerkelijking gaat over aspecten van het ‘alledaagse leven’, zoals werk, liefde, vriendschap of burgerschap. Die gedachte zie je ook terug bij liberale auteurs, bij wie het zelf zich ook ontwikkelt in alledaagse dingen. Maar volgens Taylor is dat niet altijd vanzelfsprekend geweest. In de geschiedenis besteedden gewone boeren, handwerklieden, kooplui, dominees, nobele heren, huisvrouwen, vaders en moeders, lange tijd helemaal geen aandacht aan hun eigen wensen of behoeften; ze deden alleen wat hen werd gevraagd door een klant, baas of de fatsoensnormen van hun maatschappelijke positie. Dat zij hun persoonlijke behoeften wél serieus zijn gaan nemen, brengt Taylor in zijn boek naar voren als een prestatie van de hele westerse gemeenschap. Onder invloed van humanistische denkers en humanistische sociale en religieuze bewegingen, is zelfontplooiing in de moderniteit een minder elitaire onderneming geworden. Dat merk je ook aan de inhoud van de onderwerpen: zelfontplooiing is steeds minder een zaak van theoretische kennis, roem, eer of onsterfelijkheid, en steeds meer van bloeiende liefdesrelaties, bevredigend en enthousiasmerend werk, trouwe en inspirerende vriendschapsrelaties et cetera.

Deze visie wijkt af van de doorsnee liberale. Hoewel liberale auteurs onder invloed van communitaristen ook meer aandacht zijn gaan besteden aan geschiedenis en gemeenschap, leken zij oorspronkelijk te denken dat het hebben van een levensplan eigen is aan ieder individu. Om zichzelf te ontwikkelen, was volgens liberalen niets anders nodig dan dat je individuen met rust liet. Maar zo zit het volgens Taylor niet. Er is een complexe geschiedenis aan vooraf gegaan, voordat individuen in staat waren om zoiets als een plan voor hun eigen ontwikkeling te vormen. Gewone mensen moesten hun eigen behoeften gaan zien als iets dat belangrijk was, en aandacht. Dat vereiste niet alleen dat hen niets in de weg werd gelegd, maar ook de ontwikkeling van nieuwe idealen, die zorgden dat ze alledaagse zaken gingen zien als zaken waaraan zij zelf iets konden verbeteren.

Leegte

Liberalen en communitaristen, vrijheid versus conformisme; kunnen de tegenstellingen wel zo simpel worden gesteld? Charles Taylor zal die vraag ontkennend beantwoorden. Volgens hem kan vrijheid niet zonder de inspanning van een gemeenschap. Als je individuen met rust laat, slaan ze niet meteen aan het ontwikkelen, zoals liberalen denken. Vrijheid kan ook een leegte worden, als er geen gemeenschap is die stimuleert, inspireert en kansen biedt.

Het huidige kabinet praat ook op die manier. De regering wil bijvoorbeeld een samenleving waarin participatie van burgers wordt bevorderd. Vrouwen, werklozen, WAO’ers, ouderen en allochtonen moeten allemaal worden gestimuleerd om te werken of maatschappelijke activiteiten te ontplooien. Je kunt dit zien als bemoeienis, en dat is het ook: maar het is geen beknotting van de vrijheid van de burgers om zichzelf te ontwikkelen. De regering wil hiermee juist kansen creëren voor persoonlijke ontwikkeling. Je kunt tenslotte alleen de capaciteiten ontwikkelen die je nodig hebt als secretaresse, bakker, advocaat, dokter of verloskundige door na scholing het vak uit te oefenen. Als je niet meedoet, ontwikkel je jezelf ook niet.

De plannen om nieuwe technologieën te ontwikkelen die bijdragen aan een schoner milieu, bieden ook mogelijkheden voor zelfontwikkeling die er nu nog niet zijn. Als er inderdaad voldoende middelen beschikbaar komen om nieuwe technieken niet alleen te maken maar ook op de markt te brengen, zoals kernfusie, energieopwekking met algen, waterstofauto’s en tankstations, bio-olie et cetera, dan ontstaan er keuzes die er eerder niet waren. Immers, nu kun je met veel geld en moeite ook een waterstofauto bemachtigen, maar waar moet je tanken? Nu kun je ook extra betalen voor groene stroom, maar iedereen die zijn stekker in het stopcontact stopt, tapt uit hetzelfde vervuilende vaatje. Als je dus je leven op een schone manier wil inrichten, stuit je op talloze obstakels. Dat betekent dat de mogelijkheden om milieusparend te leven op dit moment beperkt zijn. En die vrijheid wordt niet bevorderd door het liberale vrije marktdenken: er is een bemoeizuchtige regering nodig om die te creëren.

Voor de individuele vrijheid is het niet slecht dat er nu communitaristen op het pluche zitten. Natuurlijk, het huidige kabinet heeft ook plannen gelanceerd die argwaan wekken. Bijvoorbeeld de nadruk op gezinsbeleid – wordt er wel gedacht aan alleenstaanden? – of de plannen om een extra bedenktijd in te voeren voor vrouwen die abortus willen plegen, en dokters te vragen informatie over adoptie te verstrekken. Inderdaad geeft deze maatregel weinig blijk van vertrouwen in het vermogen van vrouwen om zelf te beslissen, noch in de zorgvuldigheid waarmee in dokterspraktijken met abortusverzoeken wordt omgegaan. Maar de pro-life christenen in het kabinet zorgt niet voor beknotting van de choice: vrouwen die abortus willen, kunnen die nog steeds krijgen. De toekomstige maatregel beoogt alleen een cultuur te creëren of in stand te houden waarin goed wordt nagedacht over dit soort keuzes.

Is het kabinet Balkenende IV bevoogdend? Ja. Het kabinet maakt keuzes over arbeidsbeleid, integratiebeleid, milieu en gezondheidszorg, en daarin stelt het zich openlijk als opvoeder op. Maar het is geen strenge opvoeder, die eist dat de burger zich conformeert aan het beleid. Waarden als duurzaamheid, saamhorigheid, solidariteit, verdraagzaamheid vereisen geen gehoorzaamheid, zoals ‘niet duwen’ of ‘integreren, want anders moet je het land uit’. Waarden zijn uitnodigend, zoals visies op het goede leven dat zijn. Ze geven aan wat het kabinet graag zou realiseren, en waar burgers aan kunnen meedoen of niet. Maar óf ze dat doen is natuurlijk afhankelijk van hun eigen vrije keuze.

Bronnen van het zelf

Bronnen van het zelf. De ontstaansgeschiedenis van de moderne identiteit
Charles Taylor
vert. Marjolijn Stoltenkamp
Lemniscaat
773 blz.
€ 34,95