Toen mijn vakantie in Vietnam me tegenviel, voelde ik me verwend. Een maand lang vrij zijn in een land met mooie natuur, heerlijk eten en een vriendelijke bevolking – hoe kun je daar nu van balen? Maar het weer was onverwacht slecht en het land was al veel verder gecommercialiseerd dan ik had gehoopt. Na vrijwel elke maaltijd, ongeacht in wat voor soort tentje, kwam het personeel aanlopen met een geplastificeerde QR-code met de vraag of ik alsjeblieft online een vijfsterrenrecensie wilde achterlaten. De wereldberoemde grotten die ik bekeek bleken volgehangen te zijn met verlichting, en het stukje door het bos ernaartoe was geasfalteerd. Veel winkels en cafés probeerden, vaak op eenzelfde manier, westers te zijn in aanbod en interieur.
Een toerist wil zichzelf geen toerist noemen, toeristen zijn de anderen
Na twee weken met mijn geliefde braken mijn twee weken vakantie alleen aan. Ik besloot dat het klaar moest zijn met al dat consumentisme en toeristische gedoe; het was tijd om radicaal met het gebaande pad te breken. ‘Het moderne toerisme bestaat eruit dat toeristen zichzelf geen toerist noemen, dat zijn de anderen,’ meent filosoof Ruud Welten. Daarom zoeken we naar plekken waar die anderen niet komen, dat ene unieke plekje. Het gevolg: toeristen zitten nu werkelijk overal.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Ik was die moderne toerist. Na, ironisch genoeg, in de Lonely Planet een lijstje te hebben gevonden van mooie doch minder populaire plekken in Vietnam, vroeg ik de receptie van mijn idyllische bamboehutje of ze me konden helpen met vervoer naar een van die plekken. Ik zag de receptioniste kort fronsen, maar ze zei dat het goed kwam. De volgende dag stopte er voor het eerst deze reis geen taxi of busje, maar een scooter om me op te halen. De man sprak geen Engels, zette mijn backpack voorop het stuur en gebaarde dat ik achterop moest gaan zitten. De receptioniste vertaalde dat hij maar één helm had, en die was voor hemzelf.
Na drie kwartier in de zinderende zon over onverharde wegen gescheurd te hebben, dumpte hij me langs een autoweg met de woorden ‘Bus will be here soon’. Er zaten wat Vietnamezen onder een parasol met een koelbox, die af en toe water verkochten aan auto’s die stopten, maar mij keurden ze geen blik waardig. Het was wel even wennen, na al die taxichauffeurs en verkopers die juist telkens op mij en mijn behoeften gefocust waren geweest.
Er kwam uiteindelijk inderdaad een bus en na een paar uur kwamen we aan op een parkeerplaats. Het kostte me veel moeite om een taxi te vinden die me naar mijn hotel wilde brengen – ik had bewust iets geboekt buiten het centrum, om er zeker van te zijn dat het niet te toeristisch zou zijn. Uiteindelijk lukte het, na veel verbaasde blikken.
Iets nieuws ervaren
De mens heeft twee fundamentele, tegenstrijdige verlangens, schrijft de Vlaamse filosoof Patricia De Martelaere in Verrassingen (1997). Aan de ene kant willen we dat wat vertrouwd is behouden. ‘Wat we hebben willen we houden, wat we zijn willen we blijven.’ Daarom willen we een vast huis, een vaste partner en verzekeren we ons tegen ongelukken. En dan is er nog een andere behoefte: die om het vertrouwde te doorbreken, iets nieuws te ervaren. Maar dan wel het liefst risicoloos, waardoor deze behoefte zich uit in ‘verlangen naar iets extra’s’. Het gevolg van deze twee onherleidbare manieren om met het vertrouwde om te gaan is dat we zo nu en dan onze koffers pakken. ‘Tot het hebben van een huis behoort wezenlijk het met vakantie gaan.’
De balans in een vakantie luistert nauw: je wil dat de vertrouwdheid van alledag doorbroken wordt, zonder ontredderd te raken. Daarom, aldus De Martelaere, kun je niet ‘met vakantie gaan in een krot in de sloppenwijken van Bombay maar wel in het Hilton daar recht tegenover’.
In Vietnam belandde ik niet in een krot, maar ook zeker niet in het Hilton. Het hotel bleek nog veertig minuten rijden te zijn, over autowegen. Eenmaal daar bleek ik behoorlijk ontredderd te zijn. Er waren wel wat andere toeristen, maar dat waren Vietnamese toeristen. En die waren niet bang voor de vele straathonden (veel meer dan op de plekken waar ik eerder was), spraken de taal (niemand hier sprak Engels) en begrepen hoe het hier werkte (voor mij was het voor het eerst een uitdaging om aan eten te komen).
Als toerist wil je dat je tijdelijke omgeving een beetje op je is ingesteld. Niet te veel, want dat voelt niet authentiek. Maar ook zeker niet te weinig, want dat is simpelweg te oncomfortabel, zo merkte ik.
De Franse filosoof Emmanuel Levinas beschrijft hoezeer de blik van de ander bepalend is voor de blik op jezelf. Een enkele blik kan je het gevoel geven van acceptatie of van buitensluiting, wat op zijn beurt weer bepaalt hoe jij je verhoudt tot anderen. Je wordt veel meer gemaakt door de ander dan je zelf beseft; het is door de blik van de ander dat we onze identiteit verkrijgen. Alhoewel ik hier regelmatig aan denk, bijvoorbeeld met betrekking tot nieuwkomers, merkte ik op mijn plek van bestemming dat iets begrijpen niet hetzelfde is als datgene ervaren. Ik had wel vaker gereisd, maar altijd naar plekken die ofwel waren ingesteld op westerlingen ofwel waar westerlingen met blije nieuwsgierigheid werden ontvangen. Nu kreeg ik terwijl ik op straat liep blikken toegeworpen waaruit sprak: wat doe jij hier in hemelsnaam? Wat heb jij hier te zoeken? Als witte westerling was het een nieuwe ervaring; zo voelt het dus om je in een omgeving te bevinden die geen rekening met je houdt, en die niet per se iets van je wil weten.
Ik hield het twee nachten vol. Toen lukte het me om voor te veel geld een taxi te boeken die me terugbracht naar toeristisch ontgonnen gebied. Daar aangekomen bestelde ik direct een westerse maaltijd. Elke vorm van authenticiteit kon me even gestolen worden.
Odysseus
Het verlangen naar authenticiteit is het verlangen van de toerist, schrijft Ruud Welten in zijn boek Het ware leven is elders (2013). Onder authenticiteit wordt verstaan ‘dat iets (iemand, een product of destinatie) “onbevlekt” is, “zichzelf”, “zoals het oorspronkelijk is”. Maar deze oorspronkelijkheid moet wel als zodanig herkend worden en dus herkenbaar worden gemaakt.’ Het gevolg is dat veel toeristische plaatsen gekenmerkt worden door staged authenticity. Maar de toerist heeft door dat deze authenticiteit voor hem in scène is gezet, waardoor hij buiten de paden gaat ‘om het toeristenbestaan van zich af te schudden en te komen in de ware, authentieke wereld’.
In mijn geval was het een beetje anders; ik stoorde me in eerste instantie niet zozeer aan nep-authenticiteit, maar aan ‘westerse’ dingen en de commercie. Maar ook dat zorgde ervoor dat ik op zoek ging naar iets puurs, iets ‘echts’. En toen ik dat eenmaal had gevonden, kon het me niet bekoren – zó authentiek hoefde nou ook weer niet.
Waarom gaan we eigenlijk met vakantie om vervolgens geen toerist te willen zijn? En wat is een toerist eigenlijk? Welten ziet het verhaal van Odysseus als een metafoor voor de moderne toerist: je gaat van huis om vervolgens weer thuis te komen. Je vertrekt met de pretentie om van alles mee te maken dat anderen niet meemaken, om eerder een reiziger dan een toerist te zijn (al ben je alsnog gewoon een toerist), om daarna weer lekker naar huis te gaan.
Je gaat heel ver weg in de hoop jezelf tegen te komen
Er valt Welten nog iets op aan toerisme: we associëren het met vakantie. Maar vakantie en toerisme zijn twee verschillende dingen. ‘Vakantie is leisure, niet werken, dus tijd hebben voor jezelf,’ legt hij uit – verwijzend naar Karl Marx, die streed voor echte onvoorwaardelijke vrije tijd voor de arbeider.
Wij zijn vakantie gaan invullen als reizen. Een erg Europees fenomeen, vindt Welten. ‘O jee, het is vakantie, waar moet ik naartoe?’ Reizen wordt daarbij sterk gekoppeld aan individuele ontwikkeling, waardoor alleen op het strand liggen tegenwoordig wat mager voor ons is. We moeten ook wat doen, wat zien, nieuwe ervaringen tot ons nemen. En dan niet met de typische toeristenblik, maar met een werkelijk open blik van iemand die nog niet weet wat-ie gaat meemaken, de blik van de toerist die geen toerist wil zijn. Dit alles is gehuld in een ‘enorme egowolk’, zegt Welten. We denken: ‘dat is de reis, dat is de plek waar ik mezelf werkelijk ga vinden.’ Dat is nogal paradoxaal. ‘Je gaat heel ver weg in de hoop jezelf tegen te komen.’ Het is de vraag hoe vaak dat werkelijk lukt.
Te klein en te heet
Eenmaal thuis betreurde ik mijn keus, hetzij wat beschaamd, want ik was ook uitgerust, gebruind en had prachtige gebieden gezien. Ik vlieg bijna nooit, klaagde ik tegen mijn vriend, nu doe ik het een keer en kies ik de verkeerde bestemming. Had ik beter niet gewoon vrij kunnen nemen om een maand thuis te kunnen blijven? ‘Je bent genezen,’ lachte mijn vriend. Hij vond het een opluchting dat ik inzag dat ik niet per se verre reizen hoefde te maken – voor mijn identiteit, ontwikkeling, levensniveau of wat dan ook.
Volgens De Martelaere kan een vakantie op twee manieren mislukken. ‘Soms valt een vakantie radicaal tegen: het eten was niet te eten, de kamers te klein en te heet, het strand onbereikbaar, de zee te koud. Dat is erg, vooral omdat het ook allemaal te duur was.’ Toch is deze mislukking veel minder erg dan de andere soort: ‘die van de vakantie die té zeer slaagt, zodat niemand nog naar huis wil.’ Zo’n verpletterend succes zorgt ervoor dat na afloop het eigen huis klaarblijkelijk niet genoeg is, ‘niet in staat te zorgen voor een hartelijk onthaal’. De oplossing daarvoor is ingrijpend: verhuizen of een tweede huis bouwen, bij voorkeur op de plek waar het allemaal zo veel beter was. De tragiek is echter dat dit buitenverblijf na verloop van tijd een verplichte bestemming zal worden, ‘een tweede verveling, een gewoonte, een corvee’. Dan kun je toch echt beter de eerste mislukking hebben. Want dat is een mislukking met een groot voordeel: het is vervolgens thuis des te heerlijker, nog aangenamer dan eerst, ‘omdat alles er veel beter is’.