Home Vrijheid Vrij zijn betekent willen wat je wilt
Vrijheid

Vrij zijn betekent willen wat je wilt

Door Marjan Slob op 26 oktober 2010

Vrij zijn betekent willen wat je wilt
Cover van 09-2010
09-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Mensen doen veel onbewust, en daarom zijn ze onvrij, zo concluderen moderne wetenschappers en filosofen. Een vreemde conclusie, reageert hoogleraar cognitiefilosofie Marc Slors. Hij legt uit waarom we nog steeds kunnen uitgaan van een vrije wil.

‘Grappig: uit mezelf begin ik eigenlijk nooit over de vrije wil, maar ik praat er toch veel over, omdat zoveel mensen ernaar vragen. Studenten, publiek dat op een lezing af komt, nu jij weer. Het onderwerp leeft kennelijk enorm.’ De jonge Nijmeegse hoogleraar cognitiefilosofie Marc Slors snapt het ergens ook wel. Volgens hem houdt het gros van de mensen er een onuitgesproken overtuiging op na, namelijk dat de vrije wil veronderstelt dat je bewust beslissingen neemt. Ook hersenwetenschappers gaan daar impliciet van uit. Als ze dan aantonen dat ons gedrag níét altijd het gevolg is van een bewuste beslissing, komt gelijk de vrije wil onder druk te staan. Die moet dan wel een illusie zijn.

Het meest spraakmakende experiment uit de hersenwetenschap in deze lijn stamt al uit de jaren tachtig en is van Benjamin Libet. Libet vroeg proefpersonen om naar een soort veilingklok te kijken en binnen een bepaald tijdsvak op een knopje te drukken waardoor de wijzer zou stoppen. Hij liet hen vrij in het precieze moment van drukken. Libet vroeg zijn proefpersonen ook om te rapporteren wanneer ze besloten om daadwerkelijk te drukken. Wat bleek: enkele honderden milliseconden vóór het moment waarop ze hun besluit gewaarwerden was in de hersenen al te zien dat ze zouden gaan drukken. De handeling ging hier dus aan het bewuste besluit vooraf. Dit experiment is talloze malen verfijnd en herhaald, bijvoorbeeld door de toonaangevende Amerikaanse psycholoog Daniel Wegner, die een overzicht geeft van de resultaten in zijn boek De illusie van de bewuste wil. Wegners collega Ap Dijksterhuis scoorde in Nederland met zijn vergelijkbare boek Het slimme onbewuste.

Mooi onderzoek, vindt Slors, maar een vreemde conclusie. ‘Kennelijk stellen we impliciet een voorwaarde aan vrij gedrag’, zegt hij in zijn werkkamer op de zestiende verdieping van de Erasmustoren. ‘Om van vrij gedrag te kunnen spreken, moet jijzelf degene zijn die controle heeft over de keuzes die je maakt. De eis komt erop neer dat jij steeds bewust moet kiezen. Dus ook de beslissing om vandaag jam op je brood te smeren mag niet zomaar, zonder jouw supervisie, uit je onbewuste opborrelen. En daar zit een probleem, nu hersenonderzoek aantoont dat veel van onze keuzes juist onbewust tot stand komen.’

Volgens Slors is die koppeling tussen het bewuste en het zelf echter helemaal niet zo onvermijdelijk als die lijkt. Dat blijkt eigenlijk al zodra je je eigen alledaagse ervaringen serieus neemt. ‘Stel: je loopt in het bos, ziet daar een eekhoorntje klem zitten onder een dikke tak, en tilt die tak op om het diertje te bevrijden. Hoe moet je begrijpen wat daar precies gebeurt? Volgens mij denk je niet: “Ik ben iemand die van dieren houdt. Dit dier zit bekneld. Ergo: ik moet het nu gaan bevrijden.” Zo’n soort redenering zou je verwachten als de visie klopt dat je zelf steeds maar bewust beslissingen neemt, maar in de praktijk heb je dat eekhoorntje al bevrijd voordat je eraan toe bent gekomen om na te denken. Net zoals ik hier nu met jou praat en luister naar de woorden die uit mijn mond komen. Ik kan haast met verbazing denken: “Ja, klopt, zo denk ik erover.” Ik kan mezelf trouwens ook corrigeren en zeggen: “Wacht, dat zeg ik nu wel, maar dat vind ik eigenlijk niet.” Ik praat al denkende en denk al pratende.’

Slors bedoelt maar: handelen zonder dat je van tevoren goed weet wat je precies gaat doen is mensen heel vertrouwd. Een jazzmuzikant merkt wel welke noten er gaan klinken; Arjen Robben dribbelt langs zijn tegenstander zonder bewust te plannen hoe hij zijn voeten zal zetten. ‘Je kunt praten, muziek maken, sporten, zonder vooraf bewuste beslissingen te nemen die je spieren in actie zetten. Dat gaat echt buiten je bewuste om. Maar – en dat is de crux – dat maakt het niet minder tot jouw gedrag. We zeggen zelfs: “Typisch een solo van Coltrane, typisch een Robben-doelpunt.” Dus in de praktijk nemen we het niet zo nauw met de eis dat er bewuste beslissingen aan een handeling vooraf moeten gaan om echt zelf te handelen en dus van vrije wil te kunnen spreken. We hoeven dan ook niet zo van streek te raken als de wetenschap aan dat verband tornt.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Stoppen met roken

Niet dat onze intuïtie ons helemaal bedriegt: het bewuste heeft volgens Slors wel degelijk te maken met vrij gedrag. Zo zijn bewuste beslissingen bijvoorbeeld belangrijk om in te gaan tegen je eigen impulsen. Zolang een roker niet de bewuste beslissing neemt om te stoppen met roken, gaat hij gewoon door. Slors: ‘Bewustzijn van die beslissing om te stoppen is typisch nodig om zo’n beslissing ook echt in te laten dalen. Je wilt je jouw beslissing eigen maken, tegen je eigen neigingen in. Dat lukt alleen maar via de route van het bewustzijn. Je zult bewust moeten besluiten dat je geen roker meer wilt zijn.’

Dan ben je er nog niet, want een verslaafde die wil stoppen met roken wil tijdenlang tegelijkertijd wel en niet een sigaret. De spanning tussen die twee wensen leidt tot een heel onprettige ervaring. Slors: ‘Je voelt je gevangen in je verlangen naar een sigaret – je voelt je, met andere woorden, onvrij.’ Een verslaafde die wil stoppen met roken heeft dus een soort wil ten aanzien van zijn verlangen naar een sigaret; hij zou willen dat hij dat verlangen niet had. Dat maakt willen stoppen met roken tot een wil van hogere orde.

Harmonie

Denkend vanuit dit soort situaties opperde de Amerikaan Harry Frankfurt, nu emeritus hoogleraar filosofie in Princeton, in de jaren zeventig van de vorige eeuw een nieuwe opvatting van vrijheid. Vrijheid ervaar je volgens Frankfurt als datgene wat je wilt ook datgene is wat je wílt willen. Vrijheid is dus te begrijpen als een ervaring van harmonie of overeenstemming tussen de wensen, impulsen en verlangens die op alle niveaus in je leven. Anders gezegd: als de afwezigheid van spanning tussen dat wat je daadwerkelijk wilt en dat wat je zou wíllen willen. Ook onbewust gedrag kan dan heel goed vrij gedrag zijn – je impulsen zijn in dat geval intern kennelijk zodanig in harmonie met je hele ideeënstelsel dat je haast ‘op je ruggenmerg’ kunt handelen. Je ervaart geen intern conflict, het is niet nodig om bewust te interveniëren. Volgens Frankfurts opvatting van vrijheid ben je dan juist behoorlijk vrij. Een stuk vrijer dan de ploeterende stopper die nog een hele tijd zijn hand bewust van het pakje sigaretten zal moeten weghalen.

Het voorbeeld van de roker geeft Slors nog op een andere manier te denken. Zo is het soort bewustzijn dat er voor de vrije wil toe doet kennelijk uitgesmeerd over de tijd. ‘Vrije wil hangt samen met een langzaam groeiend programma van waarden en inzichten waaraan jij je bewust verbindt en dat je toekomstige gedrag gaat sturen.’ Als je je bewuste beslissingen serieus genoeg neemt, gaan die je zelf vormen – je wordt van een roker een niet-roker. Je krijgt geleidelijk een andere identiteit.

En dat leert ons weer iets over dat zelf: dat moeten we niet begrijpen als een onvervreemdbare kern ergens binnen in ons, maar eerder als een levensproject. Slors: ‘Het zelf is een verzamelwoord voor de plannen, verlangens, opvattingen en waarden waar je echt achter staat. Je bent bijvoorbeeld in de loop van je leven dieren op een bepaalde manier gaan zien, en die visie op dieren gaat werken als een soort programma. Als je dan een beknelde eekhoorn in het bos tegenkomt, hoef je niet na te denken: natuurlijk bevrijd je een dier in nood! Zo ben jij.’ Je staat in dat bos dus niet bewust te wikken en te wegen terwijl je naar dat eekhoorntje kijkt. Je loopt geen eindeloze beslisbomen na voordat je tot actie overgaat. Nee, je gedrag vloeit als vanzelfsprekend voort uit een globaal programma dat bij jou past. ‘Veel impulsieve, onbewuste beslissingen zijn terug te voeren op een beeld dat je hebt van jezelf. Dat globale programma, waarin de waarden en overtuigingen zijn verdisconteerd die je je bewust hebt toegeëigend, dat is je zelf.’

Grappig gevolg van dit zelfbeeld is wel, glimt Slors, dat je moet kunnen uitleggen waarom je doet wat je doet. ‘Als iemand jou vraagt: “Waarom bevrijd je die eekhoorn?”, dan moet je kunnen zeggen: “Omdat ik voor de dieren ga!”, of: “Dat beestje lijdt pijn”, of iets dergelijks. Welke verklaring je geeft doet er niet eens zoveel toe, het gaat erom dat als je helemaal géén verklaring kunt geven, je in feite niet uit vrije wil hebt gehandeld. Breder: als je jezelf niet kunt uitdrukken – of dat nu in woorden is, in muziek, of in de dribbelpasjes die je je eigen hebt gemaakt –, dan kun je eigenlijk niet spreken van persoonlijke handelingen. En dan heb je in mijn visie dus ook geen vrije wil en geen zelf. Ik weet: dat is een grote uitspraak en ik moet er nog aan werken om die hard te maken. Maar dat is mijn intuïtie.’

René Descartes en John Locke

De link tussen het bewuste en het zelf is heel sterk in het westerse denken. De vader van de moderne filosofie, René Descartes, kwam in 1637 al mediterend tot zijn beroemde cogito ergo sum: ‘Ik denk, en daarom besta ik.’ Dit cogito is niet alleen de bodem waarop de cartesiaanse twijfel tot rust komt, maar legt impliciet ook een sterk verband tussen bewust weten dat je denkt en het ik. Zijn invloedrijke cogito maakt de grond zodoende rijp voor de idee dat vrije wil een gecoördineerde actie van zelf en het bewuste samen veronderstelt.

In An Essay Concerning Human Understanding (1689) werkt de Britse filosoof John Locke dit idee expliciet uit. Om waarlijk van een zelf te spreken moet je je volgens Locke herhaaldelijk met jezelf identificeren, en moet je je er bovendien bewust van zijn dat je dat doet. Locke maakt het zelf hier dus logisch afhankelijk van het bewuste. Lockes opvatting van het zelf heeft veel invloed gehad op de westerse cultuur; als het over het zelf gaat, beginnen we eigenlijk allemaal als onbewuste volgers van Locke. Wij hebben dus de sterke neiging om te denken dat het bewuste nodig is om een zelf te hebben. Vandaar dat het gegeven dat we vaak onbewust beslissingen nemen voor ons zo bevreemdend en bedreigend is. Immers, zonder bewuste heb je geen zelf (denken we als naïeve lockeanen), dus hoe kan zo’n onbewuste beslissing dan jóúw beslissing zijn? Dat zet ook de vrije wil onder druk. Het lijkt absurd om te veronderstellen dat een beslissing die níét van jou is wél voortkomt uit jouw vrije wil. Totdat je Locke verlaat en de band tussen het zelf en het bewuste losser maakt. Dan kunnen onbewuste beslissingen nog steeds jóúw beslissingen zijn, en raak je niet in de knoop met de vrije wil.