We durven onze waarden niet meer te verdedigen, merkte Tinneke Beeckman na de aanslagen in Parijs. ‘We zetten ons af tegen de Verlichtingswaarden, terwijl we die meer dan ooit nodig hebben.’
Na de aanslagen in Parijs in januari en november 2015 lijkt het debat over deze destructieve daden verlamd, constateert Tinneke Beeckman. Alsof het moeilijk is om daders aan te wijzen. ‘Sociaal-economische factoren, uitsluiting en slachtofferschap van de daders bepalen de verklaringen voor de daden en de denkbeelden erachter.’ Tegelijkertijd zijn we in vertwijfeling over de waarden die we als samenleving willen verdedigen. ‘We zijn heel kritisch geworden over Verlichtingswaarden als vrijheid of gelijkheid. We beschouwen die vooral vanuit een visie op onderdrukking en onrecht.’ De daden en commentaren na de aanslagen op het satirisch tijdschrift Charlie Hebdo en de joodse supermarkt nu een jaar geleden, deden Beeckman besluiten het boek waaraan ze werkte ingrijpend te wijzigen. ‘Ik besefte dat die actualiteit het thema van mijn boek des te urgenter maakte. Ik heb hoofdstukken toegevoegd, bijvoorbeeld over complotdenken, en het thema gekoppeld aan de debatten over radicalisering en fundamentalisme.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Vertwijfeling

Op die manier analyseerde Foucault eind jaren zeventig van de vorige eeuw de Perzische samenleving ten tijde van de Sjah, een “stroman” van het Amerikaanse “imperialisme”. Hij verklaarde zich solidair met de destijds in Parijs in ballingschap levende ayatollah Khomeini, die in zijn ogen met de politieke islam de onderdrukte minderheid zou bevrijden. Maar hij was ‘stekeblind’, zegt Beeckman, voor de onderdrukking van vrouwen, religieuze minderheden en homoseksuelen onder een islamitisch regime. ‘Vanuit zijn verlangen de westerse demonen te bestrijden opende hij enthousiast de deur voor fundamentalisme.’
Een analyse van machtsstructuren met als centrale vraag ‘wie domineert, wie is de gedomineerde?’ heeft als neveneffect de verheerlijking van slachtofferschap, stelt Beeckman. Dat tekent volgens haar het hedendaagse debat over de aanslagen en de radicalisering van moslimjongeren tekent. ‘Slachtofferschap kan een levensvisie worden, een bron voor waardeoordelen, en zelfs voor superioriteitsgevoelens. De ander is schuldig, het slachtoffer is goed.’ En wie zich te gewillig identificeert met de eeuwige onderdrukker, zoals velen doen, lijdt aan een vorm van zelfoverschatting. Beeckman: ‘Dan zeg je eigenlijk dat je de enige bent die macht heeft. Dat alleen jouw handelingen effect hebben. Maar daarmee misken je dat de ander zijn leven ook vorm kan geven.’
Het slachtofferschap hangt samen met onmacht, zegt ze. Dat verklaart de aantrekkingskracht van complottheorieën, zoals het geloof in de protocollen van de wijzen van Sion, een fictief verslag over een joods wereldcomplot, dat in 1897 in Bazel zou zijn gesmeed. Deze protocollen en bijbehorende ideeën over een joods complot dat uit is op een wereldmacht of al heeft, vinden gretig aftrek in het Midden-Oosten – zo staat in de statuten van Hamas dat de Franse Revolutie deel uitmaakt van het joods complot – maar ook onder moslims in westerse landen. ‘Niemand heeft die almacht, dat is overduidelijk. Hannah Arendts suggestie is boeiend: dat wie in die protocollen gelooft, vatbaar is voor een machtsverlangen, voor een fictie over de verovering van de wereld. Terreur heeft eenzelfde werking: “ik ben toch wel iemand, namelijk een persoon waar anderen doodsbang voor zijn”. Het toont de droom om de ander te overheersen. Dan zit je niet in een democratisch project.’
Negatief

We hebben een problematische verhouding met het verleden, vervolgt ze. ‘We zijn niet meer gericht op overlevering, maar denken dat we ons tegen het voorgaande moeten afzetten. Het is juist in de geest en de traditie van de Verlichting om voort te bouwen op het verleden. En daar hoort ook zelfkritiek bij en telkens opnieuw waarachtig naar verbeteringen zoeken.’
Beeckman waarschuwt voor de gevolgen van een al te sterke postmoderne deconstructie van elk politiek verhaal. ‘Wat overblijft is een louter materialistisch perspectief, het ideaal van de gelukkige consument, maar daaraan hebben mensen niet voldoende. En dat materialisme leidt tegelijk tot de eenzijdige focus op sociaal-economische factoren als verklaring van radicalisering van moslimjongeren.’
Maar vindt Beeckman ook niet dat die factoren een verklaring kunnen bieden? ‘Die verklaring is niet afdoende. Niet alle mensen uit sociaal-economische zwakke milieus radicaliseren, niet alle ‘radicalen’ komen uit die milieus. Het getuigt van een verkeerd begrepen marxisme om te denken dat een economische status het enige is wat voor iemand telt. Mensen hebben een filosofische horizon nodig, normen voor waarheid en waarachtigheid en een idee over hun plaats in de wereld. Vandaag betekent dat ook dat we die idealen seculier moeten vertalen, om echt samen te leven. En we moeten beter beseffen dat onze Europese traditie een geweldige rijkdom aan ideeën heeft – voor iedereen.’