Hoe word je een meester in je ambacht of kunst? Hard werken of fingerspitzengefühl? Kok Ding uit de Chinese Oudheid weet het wel: ‘Een goede kok neemt eens per jaar een nieuw mes; dat is snijden. Een klungelige kok wisselt elke maand: dat is houwen. Het mes van uw dienaar doet hier al negentien jaar dienst, en er zijn enkele duizenden runderen mee in stukken gedeeld; toch is het nog zo scherp alsof het pas van de slijpsteen komt.’ Maar hoe het precies komt dat zijn mes nooit bot wordt kan de kok niet uitleggen. Blijkbaar komt er intuïtie aan te pas.
Het verhaal over Kok Ding is te vinden in de Zhuangzi, een taoïstische geschriftenbundel die in de vierde eeuw voor Christus ontstond en die wordt toegeschreven aan de gelijknamige wijsgeer Zhuang Zi of ‘Meester Zhuang’. De tekst begint zo: ‘Wanneer Kok Ding voor vorst Wenhui een rund in stukken sneed, dan sloeg hij met zijn handen, beukte met zijn schouders, stampte met zijn voeten, stootte met zijn knieën, en dan klonk het krak!, en zijn mes ging van zip!, alles op de maat van de muziek. Als het niet leek op het Ballet van het Moerbeibos, dan kwam het wel overeen met een uitvoering van de Serenade der Opperste Bestuursregels. Vorst Wenhui zei dan ook: “Warempel! Wat is het mooi om over een dergelijke techniek te beschikken!”’
Voordat je bij je intuïtie uitkomt, heb je een lange oefenweg te gaan
Zoals altijd in de dialogen van de Zhuangzi is er sprake van een meester en een leerling. Frappant genoeg gaat deze – gefictionaliseerde – verhouding lijnrecht tegen de maatschappelijke rangorde in, want de laaggeplaatste kok onderwijst zijn opdrachtgever, vorst Wenhui. Deze aristocraat is onder de indruk van Dings kunstvaardigheid, die een buitengewoon aantrekkelijke uitstraling heeft. We zouden de omschrijvingen Ballet van het Moerbeibos en Serenade der Opperste Bestuursregels naar onze cultuur kunnen vertalen als Het Zwanenmeer en Eine kleine Nachtmusik. Vorst Wenhui is echter niet alleen betoverd, maar ook nieuwsgierig naar Dings kunnen, dat hij omschrijft als een techniek.
Met dit woord slaat de vorst meteen de plank mis: ‘Kok Ding borg zijn mes op en antwoordde: “Uw dienaar houdt van de Tao, en dat gaat verder dan alleen maar techniek.”’ Met andere woorden: de kok voert met zijn mes geen trucje uit, maar stemt zich af op Tao. Dit is een fundamenteel open proces dat zich niet in een doel-middelschema laat vangen en waarvan je van tevoren dus niet weet hoe het verloopt. Bij Kok Dings vaardigheid met het mes komt veel techniek kijken, maar het werk zelf kun je niet tot techniek reduceren.
Wuwei
De zinsnede ‘houden van de Tao’ vormt een verwijzing naar Daodejing, ‘Het Boek van de Weg en de Deugd’ (traditioneel 600 v.Chr.), de basistekst van het taoïsme. Deze mysterieuze dichtbundel begint zo: ‘De Tao waarover gesproken kan worden, is niet de permanente Tao.’ Tao – letterlijk ‘de Weg’ – slaat op het ontstaansmysterie van alle dingen. Je kunt deze bron per definitie niet in woorden of gedachten vangen. Wel is de Deugd, opgevat als ‘werkzaamheid’ of ‘kracht’, overal om ons heen te bespeuren. Tao geeft namelijk alles wat is ruimte, zonder ook maar iets in een mal te persen: de Weg is als een voedende moeder of een heerser die juist niet wil overheersen. Conform deze attitude handelt Tao volstrekt belangeloos of spontaan – een manier die door Lao Zi op hoogst paradoxale wijze met de term ‘niet-doen’ of wuwei wordt aangeduid.
In een van de gedichten uit de Daodejing wordt het niet-doen zo omschreven: ‘Als men zich op leren toelegt, is er dagelijks vermeerdering./ Als men zich op Tao toelegt, is er dagelijks vermindering./ Vermindering en nogmaals vermindering tot niet-doen wordt bereikt./ Wanneer niet-doen wordt gedaan, blijft niets ongedaan.’ In tegenstelling tot wat de term suggereert, betekent niet-doen geen niets-doen. Al in een van de oudste commentaren op de Daodejing staat dat de lezer vooral niet moet denken dat ‘de wijze simpelweg in de bergen gaat zitten en alles op zijn beloop laat’.
Wuwei is een bepaalde manier van handelen. Of preciezer gezegd: een houding van waaruit je alle handelingen verricht. Deze mentaliteit kun je aanduiden met begrippen als ‘niet storend ingrijpen in de natuurlijke gang van zaken’, ‘de kracht van het zachte volgen’, ‘spontaan’, ‘ontspannen’ en ‘intuïtief’ handelen. Maar zelfs een combinatie van al deze concepten dekt de lading niet geheel.
Het verhaal over Kok Ding en zijn mes geeft het ‘niet-doen’ handen en voeten. Ding geeft aan dat hij niet geboren is met het vermogen om intuïtief of spontaan te handelen. Integendeel, voordat je bij je intuïtie uitkomt, heb je een lange oefenweg te gaan. Of, zoals Zhuang Zi het zelf uitdrukt: ‘Toen ik begon met het ontleden van runderen, zag ik alleen maar hele runderen voor me. Na drie jaar zag ik geen enkel rund meer. Vandaag de dag benader ik ze met mijn geest en niet meer met mijn ogen. Mijn zintuigen houden op te functioneren terwijl mijn geest in actie komt. De natuurlijke structuur volgend, geef ik dan een klap op de grote gewrichten, snijd ik in de grote openingen, naar de manier waarop het beest in elkaar zit. Zenuwen en spieren, beenderen en gewrichten, bieden nooit de minste weerstand, laat staan grote knoken!’
Blindelings
Opvallend genoeg begint het proces waarin de kok zich met zijn mes op het te ontleden rund afstemt bij de zintuigen, maar eindigt het bij de geest. Preciezer gezegd: de hart-geest (Chinees: xin), die vooral niet als spirituele entiteit moet worden opgevat, maar die de eenheid van denken en voelen vormt. In talloze verhalen uit zijn verzamelde geschriften benadrukt Zhuang Zi dat de mens met zijn hart-geest op twee manieren in het leven kan staan. Je kunt ervoor kiezen om je innerlijk te vullen met allerlei vastomlijnde doelen en stappenplannen, waarna je de wereld gaat bewerken totdat het felbegeerde resultaat is geboekt. Vaak leidt deze houding echter tot geweld tegen anderen en uiteindelijk ook tegen jezelf. De andere houding bestaat uit het opgeven van instrumenteel denken en het cultiveren van openheid. Op die manier wordt de menselijke hart-geest een spiegel voor zijn omgeving.
Mijn zintuigen houden op te functioneren terwijl mijn geest in actie komt
Deze tweede houding hoort bij wuwei en wordt belichaamd door Kok Ding. De wat mysterieuze zin ‘Mijn zintuigen houden op te functioneren terwijl mijn geest in actie komt’ houdt niet in dat de kok letterlijk niets meer ziet, maar dat hij zozeer met zijn slagerswerk versmolten is dat hij het blindelings kan doen. Het geheim van deze activiteit is even simpel als fundamenteel: de kok volgt de natuurlijke structuur van het rund. Deze manier van handelen vergt veel oefening en denkwerk, maar voltrekt zich uiteindelijk quasi-intuïtief en schijnbaar automatisch. Kok Ding kiest met zijn mes de weg van de minste weerstand; hij gaat nooit houwen of hakken. Wonderlijk genoeg ontmoet hij op die manier ook minimale weerstand van zijn materiaal: het rund lijkt als vanzelf uiteen te vallen.
Over dit geheim van het mes dat tijdens het snijden steeds de juiste weg vindt (je zou bijna aan Gordon Ramsays ‘Let the knife do the job!’ denken, ware het niet dat hij minder taoïstisch is ingesteld) meldt de kok: ‘Tussen de geledingen bestaat ietwat ruimte, en wat mijn mes betreft: dat heeft geen omvang. Als je met iets dat geen omvang heeft binnendringt in waar ruimte is, dan kun je het scherp lekker vrij rondbewegen, want dan is er beslist plaats over. Daarom gebruik ik dit mes al negentien jaar en is het nog zo scherp alsof het pas geslepen is.’
Geworteld
In de tekst gaat het niet om een letterlijk mes; de lezer heeft met een metaforisch mes te maken. Mes, kok en rund vormen een vergelijking voor de kunst van het leven. Het verhaal van Kok Ding daagt iedere lezer uit om van zijn of haar leven een kunstwerk te maken. Ben je in staat om je hart-geest tot een mes te maken dat geen omvang heeft? Op die manier blijf je altijd ‘scherp’: helder, open en vitaal. Cruciaal voor dit oefenproces lijkt de vraag: in hoeverre durf je op je intuïtie te vertrouwen?
Hoe belangrijk dit vertrouwen is blijkt uit de ogenblikken waarop het snijwerk ineens minder soepel verloopt: ‘Toch is het zo dat elke keer als ik op een ingewikkeld punt stoot en zie dat het moeilijk gaat worden, ik me voorzichtig inhoud. Ik kijk er strak naar en ga voorzichtig te werk. Heel zachtjes beweeg ik mijn mes, en rats! het valt uit elkaar, als een klomp aarde die op de grond ploft. Daarop prijs ik m’n mes, en stop het in z’n foedraal.’
Wie in een situatie weerstand ondervindt, heeft misschien de neiging om hiertegen in te gaan. Kok Ding doet juist het tegenovergestelde. Hij gaat nog voorzichtiger en geconcentreerder te werk, waardoor het obstakel plotseling verdwijnt. Hoe hij dit precies doet valt niet uit te leggen. En dat is maar goed ook, want anders zou de levenskunst niet meer spontaan zijn. Hoe het ook zij, nadat vorst Wenhui de woorden van zijn kok annex leermeester heeft aangehoord, roept hij: ‘Dat is prachtig! Door naar de woorden van Kok Ding te luisteren heb ik het voeden van het leven geleerd.’
Een ‘gevoed leven’ betekent zoveel als: een bestaan dat geworteld is in Tao, de onuitputtelijke bron van alle dingen. Om de bevrijdende intuïtie te belichamen die in deze levenskunst besloten ligt, kunnen we ons toeleggen op een principieel oneindig oefenproces. Belangrijk hierbij is dat we, à la Kok Ding, de zaken niet te veel met ons denken forceren. Zeg tegen jezelf: ‘Wees nu eens intuïtief!’, en alle intuïtie is vervlogen. Maar misschien kan enige onthechting helpen.