Het onbewuste ik
Sigmund Freud (1856-1939), de geestelijk vader van de psychoanalyse, begreep dat dromen een speciale plaats hebben in de menselijke geest. Als we dromen zijn we niet bewust, de lucide dromen daargelaten, en toch is dromen een vorm van denken – onbewust denken dus. Voor Freud waren dromen het bewijs dat er zich in de psyche veel meer afspeelt dan ons dagelijkse bewustzijn doet vermoeden. Samen met de symptomen van zijn patiënten, die hij zag als uitdrukkingen van onbewuste conflicten, waren dromen een aanwijzing dat er zoiets bestaat als het onbewuste.
Een psychoanalytische therapie is zelf een beetje droomachtig: een patiënt ligt soms op een divan en vertelt wat er bij hem opkomt, terwijl de therapeut achter de bank zit en luistert. Zo dalen ze samen af in de diepten van de geest. Freud begreep dat dit liggend beter lukt dan zittend tegenover elkaar.
Dromen waren belangrijk voor Freud, omdat ze bewezen dat iedereen een onbewuste heeft, niet alleen mensen die ziek zijn. Iedereen daalt ’s nachts weleens af naar het rijk der dromen, waar allerlei verrassende dingen gebeuren. En precies dat interesseerde Freud zo aan dromen: dat ze ons verrassen. Dat we dus meer over onszelf weten dan we in ons dagelijkse, wakende bewustzijn denken te weten. Dat er versies van onszelf in ons huizen die niet altijd hetzelfde denken of willen als ons bewuste ik.
In de conflicten tussen die verschillende versies van onszelf zag Freud de oorsprong van mentaal leed. Daarom besloot hij dromen te bestuderen en schreef er De droomduiding (1900) over, dat zou uitgroeien tot een van de meest invloedrijke boeken van de twintigste eeuw. Het werk inspireerde schrijvers, kunstenaars en filmmakers. Toch was de ontvangst destijds nogal teleurstellend. Het duurde maar liefst acht jaar voordat de eerste oplage was uitverkocht.
Hoeders van de slaap
In De droomduiding analyseert Freud meer dan tweehonderd dromen, waarvan 47 van hemzelf. De andere dromen verzamelde hij in de spreekkamer, maar ook bij vrienden, kennissen en familieleden. Tot die tijd hadden wetenschappers het domein van dromen gemeden; het was iets voor waarzeggers en kruidenvrouwtjes. Freud zag dromen als een van de eersten als een waardevol onderdeel van de menselijke geest, dat het onderzoeken waard was.
Een van de belangrijkste ideeën in De droomduiding is dat dromen ‘hoeders van de slaap’ zouden zijn. Freud dacht dat dromen ons terwijl we slapen beschermen tegen storende invloeden van buitenaf. Ingekapseld in een cocon van onze eigen fantasie zijn we geïsoleerd van geluid en licht, en dit helpt ons lichaam om door te slapen. Het was een radicale hypothese: plotseling hadden dromen een begrijpelijke functie in onze geest. Veel hedendaagse onderzoekers zijn nog steeds overtuigd van deze hypothese, en onderzoek in slaaplaboratoria wijst ook in die richting.
Maar het belangrijkste inzicht van Freud is natuurlijk dat dromen betekenisvol kunnen zijn. Freud verwierp de populaire theorie dat dromen de toekomst zouden voorspellen, alsook het gangbare idee dat dromen zonder enige betekenis zouden zijn – een soort neurofysiologisch restafval van de geest. Ook verwierp hij de volkswijsheid dat er voor elke droom een vaststaande betekenis zou zijn. Sinds de Oudheid hadden waarzeggers ingewikkelde formules bedacht waarmee je dromen kon uitleggen: als je over x droomt, betekent dat y. Zo werkt dat niet, dacht Freud. Dromen zijn wel degelijk symbolisch, maar ze weerspiegelen de subjectiviteit van de dromer; ze zijn een uitdrukking van zijn of haar ‘psychische vocabulaire’. Een droom heeft volgens Freud dus een verborgen boodschap, maar een die alleen van betekenis is binnen het levensverhaal van de dromer zelf.
Verdrongen verlangens
Freud begreep dromen als versleutelde berichten uit ons onbewuste. Achter elke droom schuilt een verdrongen verlangen, dacht hij. In zijn theorie ging hij ervan uit dat we voortdurend onwelgevallige impulsen verdringen, die op onbewaakte momenten weer in ons bewustzijn proberen te komen. Overdag houden we verdrongen verlangens buiten ons bewustzijn, maar ’s nachts gaat het deksel een stukje van de pan, dacht Freud. De censuur die we onszelf opleggen is dan minder streng, waardoor verlangens in versleutelde vorm aan ons verschijnen.
Er zijn volgens Freud twee versies van elke droom. Er is de manifeste droom: de droom zoals die gedroomd en naverteld wordt – meestal een bevreemdende opeenvolging van gebeurtenissen. Maar achter die manifeste droom gaat een verborgen, tweede betekenis schuil: de latente droom. Een droom is dan een soort rebus die ontcijferd kan worden. Door analyse en interpretatie kan de manifeste droom worden vertaald naar de oorspronkelijke, latente betekenis. Daarvoor moet je volgens Freud eerst je droom opdelen in individuele elementen. Bij die elementen vraagt hij je te associëren, waardoor een reeks nieuwe beelden ontstaat. Uiteindelijk zie je tussen de associaties allerlei dwarsverbanden en overeenkomsten, die tot één kerngedachte te herleiden zijn: de latente betekenis.
Even tussendoor… Meer lezen over Freud en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Een docent van mij gaf een mooi voorbeeld. Hij had eens een student tot wie hij zich aangetrokken voelde en die steeds vaker contact met hem zocht, ook buiten de lesuren om. Hun omgang werd steeds inniger, totdat hij op een nacht over haar droomde. In de droom was de student bij hem in huis en stak een stekker in zijn stopcontact. Toen hij wakker werd vroeg hij zich geschrokken af: ging deze droom over seks, over penetratie? Was hij verliefd op de leerling? Maar toen hij begon te associëren, werd duidelijk wat de achterliggende wens was. Het stopcontact was een verbeelding van een latent verlangen: stop [het] contact. Zo behoedde zijn onbewuste hem voor een professionele faux pas.
Van droom naar dromer
Dromen zijn nog altijd een belangrijk onderdeel van de psychoanalyse. Therapeuten na Freud luisteren ook met speciale aandacht naar de dromen van hun patiënten. Ze bieden tenslotte een unieke inkijk in de persoonlijkheid van de dromer. Soms onthullen ze dingen die zowel voor behandelaar als patiënt nieuw zijn. Maar Freuds idee dat er één juiste interpretatie van een droom zou bestaan is wat naar de achtergrond verdwenen. Wat dat betreft is de psychoanalyse meegegroeid met de hedendaagse filosofie, en wordt ervan uitgegaan dat een droomtekst eindeloos veel interpretaties heeft. Toch is de interpretatie waar patiënt en therapeut samen op uitkomen veelzeggend en van belang voor de verdere koers van een therapie.
Er wordt wel gezegd dat de droom tegenwoordig minder belangrijk is dan de dromer zelf. Dromen worden in de hedendaagse psychoanalyse meer gezien als onderdeel van de persoonlijkheid van de dromer. Er wordt dus gevraagd om de associaties van de dromer, maar er is ook aandacht voor de manifeste inhoud en hoe die zich verhoudt tot het levensverhaal van de patiënt. Ook wordt dromen zelf gezien als een belangrijke marker voor gezondheid. Wie goed kan dromen, weet creatieve uitingsvormen te vinden voor de rauwe impulsen uit het onbewuste. Een goede dromer kan de onbewuste kant van zijn persoonlijkheid goed verdragen, is het idee.
Dromen zijn dus een belangrijke uitingsvorm van de minder bekende onderdelen van de psyche. Ze wijzen erop dat we lang niet altijd de baas zijn in onze eigen beleving, en dat de menselijke geest veel rijker en complexer is dan we doorgaans denken. Dromen zijn nog steeds, in de woorden van Freud, ‘de koninklijke weg naar het onbewuste’.