Home Socratesbeker 2018: Kom maar op met die gifbeker!

Socratesbeker 2018: Kom maar op met die gifbeker!

De Socratesbeker wordt elk jaar uitgereikt aan ‘het meest urgente, oorspronkelijke en prikkelende Nederlandstalige filosofieboek’. Welke van de vijf genomineerden is de naam van Socrates dit jaar het meest waardig?

Door Maurice van Turnhout op 25 februari 2019

Socratesbeker 2018

De Socratesbeker wordt elk jaar uitgereikt aan ‘het meest urgente, oorspronkelijke en prikkelende Nederlandstalige filosofieboek’. Welke van de vijf genomineerden is de naam van Socrates dit jaar het meest waardig?

Cover van 03-2019
03-2019 Filosofie magazine Lees het magazine

In 399 v.Chr. werd Athene eindelijk bevrijd van die vervelende filosoof Socrates met zijn pesterige vragen. Jarenlang had Socrates zich als parrhesiast (‘vrijmoedig spreker’) onmogelijk gemaakt bij de elites. Geen spaan liet hij heel van hun bestuurlijke consensus. Een jury van gezworenen had nu geoordeeld. Socrates moest zijn scherpe tong met de dood bekopen. Wijze van executie: de gifbeker.

Niemand zal de ironie ontgaan van een wisselbeker die is vernoemd naar Socrates. Sinds 2002 wordt deze prijs jaarlijks uitgereikt door de Stichting Maand van de Filosofie, aan filosofen die – net als Socrates – grenzen durven te verkennen. Vorig jaar won Kees Vuyk met Oude en nieuwe ongelijkheid. Eerdere winnaars waren onder anderen Hans Achterhuis (tweemaal), Frank Ankersmit, Wouter Kusters, René ten Bos en Marjan Slob.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wat de vijf genomineerden dit jaar verbindt is hun denken over de grenzen aan onze autonomie. In een samenleving waarin het vrije individu als rolmodel geldt, komt datzelfde vrijheidsideaal onder druk te staan. Hoe vrij ben je werkelijk in een maatschappij die van onderhuidse beïnvloeding aan elkaar hangt en waarin bikkelharde competitie de enige basis lijkt te vormen van menselijke relaties?

Als mogelijke grens aan het voortbestaan van de menselijke soort is klimaatverandering het meest prangende thema denkbaar.
Opvallend is dat hieraan slechts in één van de vijf genomineerde boeken uitgebreid aandacht wordt besteed. Titels als Onszelf voorbij van Lisa Doeland, Naomi Jacobs en Elize de Mul, en Het volk in de grot van afzwaaiend Denker des Vaderlands René ten Bos bleven op de longlist steken. Ten Bos concludeerde dat we de klimaatcrisis zo moeilijk kunnen bestrijden, omdat we die nog niet kunnen denken. De shortlist voor de Socratesbeker lijkt dat te bevestigen.

Het goede leven en de vrije markt door Ad Verbrugge, Govert Buijs en Jelle van Baardewijk is de uitzondering op de regel. Hoe vrij is de markt als we onze bestaansgrond – de planeet Aarde – letterlijk onder onze voeten opconsumeren, vragen de auteurs zich af. Hun boek is mede bedoeld als examenstof voor vwo-scholieren. De schrijvers zijn erin geslaagd om handvatten aan te reiken waarmee leerlingen kritisch – maar zonder verlammend wantrouwen – kunnen nadenken over het systeem waarbinnen ze zijn opgegroeid, de vrije-markt-ideologie die zich aan hen voordoet als een neutraal natuurverschijnsel.

Verbrugge, Buijs en Van Baardewijk toetsen het marktkapitalisme aan Hannah Arendts vijf dimensies voor het goede leven: relaties, instituties, lichaam, natuur en zingeving. Deze dimensies zijn voorwaarden voor het mens-zijn, maar tegelijkertijd markeren ze de grenzen van dat mens-zijn. Probleem van de ‘hypermoderne’ mens is dat die elke grens opvat als een onweerstaanbare uitdaging: via de ontwikkeling van artificial intelligence wordt bijvoorbeeld naar niets minder gestreefd dan het eeuwige leven.

Een heel ander soort grens staat centraal in Over politieke correctheid van Gerben Bakker en Gert Jan Geling. Politieke correctheid kan een prijzenswaardig teken van beschaving zijn, maar hoeveel van dat verbloemde spreken kan een open samenleving verdragen?

Met name de conformistische variant van ‘policor’ gaat volgens de auteurs niet samen met Hannah Arendts grondgedachte dat mensen de plicht hebben om openbaar te worden. Uit angst om uit de toon te vallen spreken te veel mensen met dubbele tong. Een politiek incorrecte uitspraak kan je immers op sociale uitsluiting komen te staan – het equivalent van Socrates’ gifbeker. En als je niet weet wat burgers werkelijk denken, kan er ook geen gezond democratisch proces bestaan.

Van alle genomineerde auteurs staan Bakker en Geling het dichtst bij het populaire imago van Socrates: dat van de ‘horzel’ die de elites tergend rond het hoofd zoemde. Het zou me niet verbazen wanneer zij, mede door de urgentie van hun onderwerpkeuze, met de eer gaan strijken.

Droge ogen

Thuis in muziek van Alicja Gescinska is een autobiografisch essay over de vraag of luisteren naar muziek je een moreel beter mens maakt. Sceptici brengen bij het beantwoorden van die vraag vaak een Godwin in stelling: ook de nazi’s hielden van Beethoven en Mozart, dus hoe kun je dan nog met droge ogen beweren dat muziek beschavend werkt?

Gescinska brengt hiertegen in dat de morele betekenis van muziek geen wetmatigheid is, maar een mogelijkheid. Je kunt nooit volledig in het ik van de ander gaan staan. Muziek maakt het wel mogelijk om tijdelijk de grens over te steken van de eigen subjectieve ruimte naar die van de ander. Hiermee bepleit Gescinska meer empathie als voorwaarde voor het overschrijden van die grens.

In Het begin van de melancholie waarschuwt Ben Schomakers juist dat we empathie niet moeten overschatten. Het is geen ‘heilige ethische norm’, maar een ‘bereidheid om de ander in jezelf na te doen’. We kunnen ons het verdriet van de ander nooit volledig eigen maken, en daar hoeven we ook niet om te treuren – dat is gewoon een grens aan onze natuur.

Schomakers’ boek is het verslag van een levenslange wijsgerige obsessie, toegankelijk gemaakt in poëtische taal. Volgens de schrijver leven wij in een tijd van ‘retorisch optimisme’ en ‘pragmatische ethiek’, waarin verdriet bij voorkeur wordt verborgen achter een glimlachend masker. Verdriet is immers voor losers; het verraadt een overdreven gehechtheid aan aardse zaken. Met die visie gaat Schomakers niet akkoord: juist uit liefdevolle hechting aan anderen putten we de grootste vreugde, zonder hechting rest je slechts ‘een schaduw van een leven’. Het omarmen van verdriet vereist voorzichtig manoeuvreren op de grens tussen helende melancholie en een permanente toestand van depressie, waarbij het verdriet verkleefd is geraakt met je identiteit.

Opiniecarrousel

Als enige uit het rijtje genomineerden nam Paul van Tongeren al eens eerder de Socratesbeker in ontvangst, voor Leven is een kunst (2013). In Willen sterven stelt hij de paradoxale vraag: ‘Wat willen mensen die dood willen?’ Bij het beantwoorden stuit Van Tongeren al snel op een oordeel verpakt in een tweede vraag: hoe kun je iets willen dat tegelijkertijd een definitief punt zet achter dat willen?

Van Tongeren is een behoedzame, discrete denker. Filosofie is voor hem niet zomaar een kwartje in de opiniecarrousel. Toch gaat er onvermijdelijk een oordeel vooraf aan zijn denken, net zoals het onvermijdelijk is dat dit oordeel wordt gekleurd door zijn katholieke achtergrond. ‘Om jezelf te leren kennen moet je soms in spiegels kijken die anderen je voorhouden’, verklaart Van Tongeren zijn methode.

Volgens Hannah Arendt is een leven zonder de zorg van anderen onmogelijk. Van Tongeren wil weten wat er gebeurt als je het punt bereikt waarop die zorg als afhankelijkheid wordt ervaren, en hij raadpleegt daarvoor de getuigenissen van mensen die klaar zeggen te zijn met hun leven. De gewilde dood komt uit deze getuigenissen naar voren als een proteststem tegen de aan het individu opgelegde grenzen van lichamelijk en geestelijk verval – een rage against the dying of the light door zelf het licht uit te doen.

Zijn discrete toon lijkt Van Tongeren op afstand te plaatsen van de vrijmoedige spreker Socrates uit onze collectieve verbeelding: geen blad voor de mond nemend, de heersende macht uitdagend. Kom maar op met die gifbeker! Door voortdurend kritisch onderzoek van zichzelf en anderen maakt Van Tongeren de gelijkenis met de horzel van Athene echter meer dan waar. De filosoof schrijft bovendien zo raak en eenvoudig dat je bijna over het hoofd ziet wat een schitterend boek Willen sterven is.