Home Psyche Paul Verhaeghe over identiteit
Identiteit Psyche

Paul Verhaeghe over identiteit

We zijn hypercompetitieve wezens geworden, analyseert psychoanalyticus Paul Verhaeghe. ‘Het neoliberale economische verhaal determineert alles.’

Door Elma Drayer op 28 januari 2013

Paul Verhaeghe psychoanalyticus Identiteit

We zijn hypercompetitieve wezens geworden, analyseert psychoanalyticus Paul Verhaeghe. ‘Het neoliberale economische verhaal determineert alles.’

Cover van 02-2013
02-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

Nooit had de westerse mens het zo goed, nooit voelde hij zich zo slecht.’ De Gentse psychoanalyticus en hoogleraar Paul Verhaeghe deinst niet terug voor stevige uitspraken. In zijn nieuwe boek Identiteit – het haalde binnen enkele maanden zeven drukken – analyseert hij het onbehagen dat hij overal om zich heen bespeurt. De boosdoener is volgens hem het heersende neoliberalisme. ‘Enkel de economie telt nog’, schrijft hij, ‘en het neoliberale economische verhaal determineert alles.’ Dus ook onze identiteit.

Verhaeghe moet niets hebben van het populaire evangelie dat je identiteit vastligt in brein en genen. We zijn wie we zijn, betoogt hij, door een ingewikkeld samenspel tussen aanleg en omstandigheden, tussen nature and nurture. En als de context ingrijpend verandert, dan heeft dat onherroepelijk gevolgen voor hoe we onszelf voelen en zien.

‘Het merendeel van de depressies heeft met werk te maken’

Op een druilerige middag in een Gents etablissement vertelt Verhaeghe – tanig postuur, scherpe blik – hoe hij tot zijn boek kwam. Rond 2000 deed hij met zijn vakgroep ‘grootschalig onderzoek’ naar depressie: niet via vragenlijsten, maar aan de hand van diepte-interviews. ‘Vanuit mijn psychoanalytische achtergrond’, zegt hij, ‘had ik verwacht klassieke oorzaken te vinden: frustraties en neuroses. Maar tot onze grote verrassing bleek het merendeel van de depressies werkgerelateerd te zijn: pesterijen op de werkvloer, conflicten met de baas, het verlies van een job. Tegelijkertijd merkten wij in de klinische praktijk dat aandoeningen als borderline en andere persoonlijkheidsstoornissen hoog in de toptien belandden. Ik dacht: wat is hier aan de hand? Hoe kan het dat plots de identiteit zo massaal gestoord wordt?’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Om dat te doorgronden waagde hij zich buiten zijn eigen vakgebied en verdiepte zich in het werk van arbeidssociologen en moraalfilosofen. In zijn boek leunt hij vooral op Aristoteles. Net als de Griekse filosoof gelooft Verhaeghe dat de mens in wezen een zoön politikon is – hij vertaalt het begrip als ‘gemeenschapsdier’. ‘Wat je goed doet of slecht, is automatisch ook goed of slecht voor de groep.’ Ook bekoort hem Aristoteles’ idee dat ethiek en wetenschap onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Volgens Verhaeghe kun je geen kennis verwerven zonder dat daar ‘een bepaalde ethische dimensie’ bij komt kijken. 

‘We moeten’, zegt hij, ‘het waanbeeld loslaten dat wetenschap objectief kan zijn. De illusie van het sciëntisme heeft veel kwaad gedaan. Dan verwar je namelijk twee zaken. Een wetenschappelijke methode moet objectief zijn. Maar zodra je op grond daarvan theorieën opbouwt, ben je waardebeladen bezig. Neem Richard Dawkins, die in 1976 The Selfish Gene publiceerde: de strijd om de beste te zijn zit zelfs in onze genen. Een paar maanden geleden beweerde hij dat zijn boek net zo goed The co-operative gene had kunnen heten. Intussen heeft de term selfish gene groot effect gehad heeft op de invulling en de verspreiding van dit denken. Die is dus niet neutraal. Subjectiviteit vind ik geen probleem, maar daar kunnen we ons beter bewust van zijn.’

Verhaeghe staat een andere wijze van wetenschap bedrijven voor ogen. ‘Sommige ideeën kun je heel moeilijk hard maken. Bewijs bijvoorbeeld maar eens dat de veelvuldige blootstelling aan beeldschermen schadelijke invloed heeft op kinderen. Dat zal u niet lukken, terwijl het klinisch gezien plausibel is. U kent dat mooie antwoord van de Parijse arts Jean-Martin Charcot aan Sigmund Freud? De jonge Freud verweet hem op zeker moment dat hij behandelingen deed die volgens de handboeken onmogelijk konden. Waarop Charcot zei: “La théorie c’est bon, mais cela n’empêche pas d’exister.” Dat vind ik de juiste kritische houding: dat je iets niet positief-wetenschappelijk kunt bewijzen, betekent niet dat het niet bestaat of waar kan zijn.’

U wijst het neoliberalisme aan als oorzaak voor ons onbehagen. Volgens mij zijn België en ook Nederland nog steeds tamelijk fatsoenlijke verzorgingsstaten.
‘Het valt inderdaad nog best mee, zeker in vergelijking met de Angelsaksische landen. Maar ook hier neemt de inkomensongelijkheid toe, is de middenklasse aan het verdwijnen, en stijgt het aantal kinderen dat opgroeit onder de armoedegrens. Je kunt er niet omheen dat het neoliberalisme zelfs in uw en mijn land aan een opmars bezig is. Ik heb simpelweg geen betere verklaring kunnen vinden voor de verschuivingen in onze identiteit.’

Wat hem vooral overtuigde, zegt Verhaeghe, was hoe het neoliberale gedachtengoed het onderwijs is binnengeslopen. ‘Een heel pijnlijk verhaal, vind ik. In de tweede helft van de vorige eeuw, na de ineenstorting van de grote ideologieën, groeide de overtuiging dat onderwijs waardenvrij moest zijn. Onderwijs mocht je niet meer gebruiken voor indoctrinatie. Zo kwam het zogenaamde competentiegerichte onderwijs in de mode. De leerling moest voortaan ondernemer worden van zichzelf, en werd daar ook op afgerekend. Succes en falen had hij voortaan aan zichzelf te danken.’

‘De leerling moest voortaan ondernemer worden van zichzelf’

Volgens Verhaeghe is het populairste scheldwoord op het Vlaamse schoolplein tegenwoordig loser. ‘Laatst gaf ik een lezing voor ongeveer alle directeuren van het vrije secundair onderwijs in Vlaanderen. Deze mensen uit de praktijk zeiden me dat mijn observatie klopt. De kinderen op het hoogste niveau kijken neer op die op het niveau eronder, enzovoorts. Dat neemt beangstigende vormen aan.’

En het gaat hand in hand met comsumptiedrang. Smalend: ‘Jonge mensen zijn alleen maar bezig met hoe ze aan de nieuwste smartphone kunnen komen. Als ze er eentje hebben van twee jaar oud zijn ze beschaamd.’

In uw boek citeert u nota bene zelf de klacht van Socrates over de verdorvenheid van de jeugd. Dit lijkt er een beetje op.
‘Het is zelfs nog erger, want de opbouw van je identiteit stopt niet op je vijfentwintigste. Ook uw en mijn identiteit is in die richting opgeschoven. Een van mijn loopvrienden, een advocaat, had kritiek op mijn gsm van vier jaar oud. Man, zei hij, die moet je vervangen! Let wel, we hebben het hier over een gestudeerd iemand.’

Het neoliberalisme, meent Verhaeghe, is veel dieper in de samenleving doorgedrongen dan wij doorgaans beseffen. ‘Laatst sprak ik voor het verbond van ondernemers hier in Vlaanderen, de top van het bedrijfsleven. Ik had verwacht dat ik veel tegenkanting zou krijgen, maar het tegendeel was het geval. Ze kwamen met nog veel ernstiger voorbeelden. Ze vertelden dat bankiers in de Londense City totaal niet geïnteresseerd zijn in mensen, zelfs niet meer in bedrijven. Ze zijn alleen nog geïnteresseerd in een zo hoog mogelijk dividend. En eurocommissaris Karel De Gucht heeft onlangs met zoveel woorden toegegeven dat de EU de City niet meer onder controle krijgt.’

Natuurlijk lopen daar boeven rond. Maar hoezo bepalen zij onze identiteit?
‘Je identiteit haal je altijd uit grote verhalen. De grote verhalen waarmee je opgroeit, de verhalen die een cultuur dragen en die doorgegeven worden van generatie op generatie. Het nieuwe, dwingende neoliberale verhaal vertelt ons dat wij hypercompetitieve wezens zijn, enkel uit op ons eigen voordeel en succes. Daar gaan wij ons naar gedragen.’

Dat zie je volgens Verhaeghe het duidelijkst op de werkvloer. ‘Je wordt zo gepusht om te concurreren, om je succes te etaleren. Op een bepaald moment moest ik vaststellen dat ik als vakgroepvoorzitter veranderd was. Ik dwong mijn mensen tot scoren, tot zoveel mogelijk publiceren, want dat bracht geld op. De input telde niet meer, als we het maar beter deden dan de andere vakgroep. Ik liet me beïnvloeden door extrinsieke waarden. Dat was geen leuke vaststelling, want daarmee ging ik in tegen mijn eigen intrinsieke waarden. Toen hebben we met een aantal mensen binnen de vakgroep het roer omgegooid, we zijn op een andere manier gaan werken. Dat heeft ons geld gekost, we kregen minder fondsen. Maar we doen veel beter werk en we lopen tevredener rond.’

Dat kan dan blijkbaar wel in een neoliberale samenleving.
‘Maar het risico blijft. Als je niet goed oplet, word je uit de wielen gereden. Dan wordt je vakgroep simpelweg opgeheven. Mijn boek werd gepresenteerd hier in Gent. Een Antwerpse collega deed de introductie. Ze zei: “De universiteit zou je moeten ontslaan, want een boek brengt niets op voor de score van je vakgroep.” Dat was een grapje, maar ze had gelijk. Enkel A1-artikelen tellen. Weet u, de normen en waarden van het neoliberale model zijn van een bijna ziekelijke competitiviteit. En prestatiegerichtheid hoeft op zichzelf niet verkeerd te zijn, maar prestatiegerichtheid ten koste van de ander is dat wel.’

‘Alles moet voorspelbaar zijn, niets mag verkeerd lopen’

Op dit ogenblik, zegt Verhaeghe, slikt één op de negen Belgen antidepressiva. ‘En dan heb ik het nog niet over de middelen tegen angst, niet over de neuroleptica, niet over de slaapmiddelen. Ga je dat getal onder de mat vegen of zeg je: er is iets aan de hand?’

Misschien kunnen mensen tegenwoordig minder goed met tegenslag overweg.
‘Dat klopt, maar dan moet je je toch afvragen hoe dat komt! Welnu, dat komt doordat er een mythe is gecreëerd van beheersbaarheid en controle. Een jaar of drie terug maakten mijn vrouw en ik ons vrolijk toen er op maandagochtend drie centimeter sneeuw was gevallen en de nationale weerman het moest ontgelden. Het was zijn schuld dat er files waren ontstaan. Nu lachen we niet meer, want laatst zijn in Italië vier seismologen veroordeeld die een aardbeving niet hadden voorzien. Alles moet voorspelbaar zijn, niets mag verkeerd lopen. Dat is de mythe die ons wordt voorgespiegeld.’

Volgens u zijn wij nog nooit zo ongelukkig geweest als heden ten dage. Maar uit vergelijkend onderzoek blijkt dat Noord- en West-Europeanen nog altijd tot de gelukkigste mensen ter wereld behoren.
Verhaeghe haalt de schouders op. ‘Wat stelt dat zogenaamde geluksonderzoek voor? Geluk is geen objectief begrip, en zulk onderzoek is gebaseerd op vragenlijsten. Dat levert nooit betrouwbare resultaten op, dan krijg je sociaal wenselijke antwoorden. Niemand geeft graag toe dat hij zich ongelukkig voelt. Er is een veel betere methode om het geluk in een maatschappij te meten: aan de hand van psychosociale gezondheidsindicatoren. Dan kijk je bijvoorbeeld naar het gebruik van psychofarmaca, naar het aantal verplichte opnamen in de psychiatrie, naar het aantal meldingen van huiselijk geweld, naar het aantal kinderen dat lijdt aan obesitas, ADHD, enzovoorts. En dan zie je die cijfers de laatste tien jaar systematisch toenemen. We zitten op een hellend vlak.’

Zijn we er echt zoveel slechter aan toe dan pakweg in het interbellum?
‘Je mag niet vergelijken met zeventig jaar geleden, daar hebben we geen valide gegevens over. Je moet vergelijken met tien tot twintig jaar terug. Natuurlijk, we leven materieel in de beste der tijden en op de beste der plaatsen. Daar is geen twijfel over mogelijk. Dat maakt het toenemend onbehagen juist zo wrang.’

U schrijft ook: ‘De huidige mens is opgegroeid in een zeer onstabiele omgeving waarin zo ongeveer alles mag en kan, met genieten en consumeren als verplichting.’ Ik herken dat absoluut niet.
‘Dan leeft u echt in een ivoren toren. Kijk, ik ben geboren in 1955, groeide op in een katholiek gezin. Daar was zo ongeveer alles verboden: op het vlak van seksualiteit, op het vlak van lichaamsbeleving, en autoriteit mocht je niet betwisten. Nu zie je exact het tegenovergestelde. In de lagere sociale klassen liggen de eerste seksuele contacten rond het veertiende jaar. Het is geen enkel probleem meer om aan drugs te komen. Zaken die zo kort geleden uitdrukkelijk verboden waren, zijn nu toegestaan. Dat vind ik wonderlijk. Normaal gesproken evolueren zeden en gewoonten geleidelijk, dit is in heel korte tijd gebeurd. En dat heeft niets te maken met tolerantie, maar met onverschilligheid. Wij malen er niet meer om.’

Ziet Verhaeghe dan helemaal geen lichtpuntje? Jawel, glimlacht hij. ‘We zitten nu op een kantelmoment, de economische crisis heeft ons wakker geschud. En als steeds meer mensen het gevoel hebben dat er iets fundamenteel fout aan het lopen is, dan hangt er verandering in de lucht.’

Identiteit

Identiteit
Paul Verhaeghe
De Bezige Bij
272 blz.
€ 23,99