Toen de Nederlandse filosoof Cornelis Verhoeven (1928-2001) nog docent klassieke talen was en hij buiten het onderwijs eens klaagde over de geringe belangstelling van zijn leerlingen, kreeg hij te horen dat hij ze toch ook zelf enthousiast moest maken voor die ouwe klassieken. ‘Het is volkomen duidelijk,’ reageert hij hierop ironisch in zijn boek Inleiding tot de verwondering: ‘“Die ouwe klassieken” is natuurlijk een troep onzin bij elkaar, maar jij moet je leerlingen erin laten trappen en ze nog enthousiast maken ook.’
Van enthousiasme en inspiratie wordt vaak gedacht dat het opgewekte gemoedstoestanden zouden zijn die onze levens kleur, glans, vuur en sprankeling verlenen en die we bovendien naar hartenlust kunnen opwekken. In Een filosofie van het enthousiasme (1982) noemt Verhoeven zulk opgeblazen enthousiasme ‘een plastic bloem op het graf van onze wanhoop (…), de finishing touch van een hypocrisie, die de tanden op elkaar zet en de ogen sluit voor elke vorm van absurditeit en lijden’. Behalve in het onderwijs ziet hij het in het bedrijfsleven. ‘We lezen in de advertenties dat er jonge, enthousiaste medewerkers worden gevraagd, maar er wordt niet vermeld wat hun taak zal zijn. Het enthousiasme moet, los van alles wat eventueel kan inspireren, worden meegebracht als een naïeve bereidheid om ten bate van de baas overal warm voor te lopen.’
Inspiratie hoeft niet aangenaam of uitbundig te zijn
Sociale media
Hoe zou Verhoeven er nu naar kijken, nu nog veel meer dan destijds van mensen wordt gevraagd in elk geval te doen alsof ze hoogst enthousiast zijn, over van alles en nog wat, de hele dag door, en daar ook continu bewijzen voor aan te dragen, die in elk geval hun volgers op de sociale media kunnen inspireren? Hij zou waarschijnlijk onverminderd van mening blijven dat het namaak-enthousiasme opvulmateriaal is voor een schrijnende leegte. Maar het lijkt me bovendien ook een uitholling van het kostbare enthousiasme, waaruit inspiratie kan voortvloeien.
Wat is enthousiasme wel, en wat kan het? Misschien is het goed om eerst maar eens vast te stellen dat een staat van geïnspireerd enthousiasme niet per se aangenaam hoeft te zijn, en uitbundig al helemaal niet. De plotseling verstrooide professor, de opeens onbenaderbaar geworden dichter en de in zichzelf gekeerde, mompelende denker lijken in niets op de voetbalfans of festivalgangers die tijdens een belangrijk evenement luidruchtig gewag maken van hun jubelende extase en er meteen reeksen selfies van rondsturen, compleet met mededelingen over het weer, wat er wordt gegeten en gedronken, en met aandacht voor hun outfit. Wanneer eerstgenoemden het resultaat van hun inspiratie teruglezen, hebben ze er doorgaans juist geen idee van in welke innerlijke en uiterlijke omstandigheden ze hun werk maakten. Geïnspireerd zijn leidt je, althans voor de duur ervan, eerder een mistig dubbelleven binnen. Terwijl je samen naar Netflix zit te kijken, of een feestontbijtje voor een jarig kind prepareert, is er die spontane inval die je begeestert, die bezit van je neemt, waarmee je ‘iets moet doen’, en pats – weg ben je. Ergens anders? Dat niet. Elders is een beter woord. Want je bent zowel een vreemdeling in dat vreemde elders als in het werkelijke leven. Ontvoerd of vervoerd, dat is de vraag. En dan: door wie, door wat? Had je het niet kunnen tegenhouden?
Een enthousiaste medewerker moet vooral warmlopen voor de baas
‘Dubbelleven’ is eigenlijk de verkeerde aanduiding van de toestand, alsof het gaat om een smoezelige, zelfgekozen gespletenheid, omwille van de spanning en het genot. Voor de zijnstoestand waar ik op doel, en die zo dubbel dus niet is, bestaat een prachtig woord: interesse. Inter-esse. Ertussen-zijn. Geen persoonlijkheidshelften die elk hun eigen wegen gaan, ongrijpbaar, maar die ene ziel op drift, dobberend tussen kade en kade, en die koppig, zelfs manmoedig weigert om aan een van de twee zijden voor anker te gaan. Zulke interesse wordt nogal bemoeilijkt in een tijd waarin de ene mens van de andere totale consequentheid eist en waarin iemand gezag uitsluitend kan verdienen door te leven naar wat hij preekt. Ertussen-zijn is per definitie verdacht, hypocriet, laf. Nee, dan de enthousiasteling, die een standpunt inneemt en van zijn hart geen moordkuil maakt!
Verhoeven toont aan de hand van onder anderen Plato, Aristoteles en Hegel aan waarom dat enthousiasme geen deugd is, en ook geen karaktertrek. Volgens Plato wordt de mens die enthousiast raakt en zijn verstand verliest gevuld met kosmische inspiratie, van goden, van muzen. Of hij blijft zichzelf, met zijn begrenzingen, maar zijn ervaren dijt uit en wordt deel van deze kosmische godenwereld. Daarover móét hij spreken, dichterlijk, onderzoekend, voorbij logica en systeemdenken, nut en noodzaak: ‘De menselijke eigenstandigheid wordt in het enthousiasme niet vernietigd, maar aangevuld.’ De identificatie met het goddelijke is niet totaal. ‘De mens volgt de godheid en de godheid achtervolgt de mens.’
Zakelijk
In de seculiere tijd ‘na God/goden’ begint geestdrift waar een ‘zaak’, een onderwerp, ons begeestert, legt Verhoeven uit: ‘Nu spreekt Hegel in dit verband wel over kunstenaars, en we zouden dus kunnen denken dat het hier gaat over zaken van bijzonder verheven aard. Maar dat is een vergissing: de zaak dankt haar verhevenheid niet aan haar uitzonderlijk karakter, maar die verhevenheid krijgt zij pas in de Begeisterung waartoe zij inspireert.’ Tegen alle jubelende tijdlijnen van onze sociale media in moeten we juist zakelijkheid zien als de lyrische houding. ‘Het enthousiasme is een perspectief op het bestaan van gevarieerde structuren en mogelijkheden, waarin de eigen aard van de zaak prevaleert boven het belang van de ontdekker. Enthousiasme is het levend worden van een belangeloze zakelijkheid, een lustvol zwichten voor het substantiële anders-zijn van de dingen.’
Zo beschouwd is de waarde die er tegenwoordig wordt gehecht aan onmiddellijkheid en een wakker aanwezig zijn ‘in het moment’, assertief, wilskrachtig en authentiek, misschien wel het grootste obstakel voor inspiratie. Wie op de vraag ‘Wat gaat er door je heen?’ direct een wenselijk en herkenbaar antwoord paraat heeft, waarmee hij of zij meteen een visitekaartje van zijn persoonlijkheid afgeeft, faket geraaktheid – misschien zelfs wel om niet geraakt te hoeven worden en deze stemming niet te hoeven doorleven en er de juiste woorden voor te vinden.
Enthousiasme vraagt om een interesse die nog geen standpunt inneemt
Bevlogenheid is iets volkomen anders dan eindeloze reeksen (zelfgemaakte) bevliegingen delen. Als enthousiasme al ergens toe uitnodigt, dan is het tot een poëtisch doen, een poëtiseren – ook als het resultaat geen gedicht wordt. Zoiets maak ik althans op uit het essay van Verhoeven, die met al zijn essays toont – of liever nog: voorleeft – wat dergelijk ‘doen’ behelst. Door met een spontane ingeving of een observatie van iets wat toevallig zijn aandacht trok vragenderwijs aan de slag te gaan, nog zonder te weten waar zijn denk-onderzoek hem zal brengen. Wijsbegeerte in de ware zin van het woord, met de nadruk op begeerte. Dat werkt aanstekelijk. Lezen wordt hierdoor het stilletjes aanschuiven bij een levendig gesprek tussen de auteur en de onderwerpen en de gedachten van anderen die hem hebben getroffen, met het verlangen om te mogen meedoen. Een beetje zoals kinderen dat kunnen hebben wanneer ze andere kinderen zien opgaan in een onbegrijpelijk fantasiespel dat zich al doende blijft ontwikkelen en veranderen, en waarin – ik noem nu maar wat – een wasrek met een laken erover aldoor nieuwe functies en betekenissen krijgt, zonder dat hierover tevoren ook maar iets is afgesproken. En – kenmerkend voor dit soort onbevangen speeldrift – zonder op de tijd te letten. Noem het flow, maar niet omwille van de flow.
Blauw
Verhoevens ‘lustvol zwichten’ is weliswaar iets wat je alleen maar zelf kunt doen, en waarschijnlijk het best in stilte en afzondering, waarbij je voor onbeperkte duur niet thuis geeft, zelfs onbereikbaar wordt, maar het is allerminst een eenzame bedoening. Integendeel. Aangestoken door het enthousiasme van een ander kun je soms een intieme twee-zaamheid beleven, waarin je gewaarwordingen, gemoed en de reflectie erop worden uitgebreid met die van de ander of alleen al dankzij die van de ander. Het lustvol zwichten als de tersluikse bewegingen die je onwillekeurig maakt bij het horen van een paar maten muziek – en plotseling trekt iemand je de dansvloer op.
Het overkwam me recent bij het lezen van de essaybundel van Roel Bentz van den Berg, getiteld De straatwaarde van de ziel. Ik kan me niet meer herinneren of enthousiasme en inspiratie daarin expliciet worden genoemd. Wat ik wel weet, is dat het lezen van het essay ‘Het blauw verschiet’ (een persoonlijke fenomenologie van de kleur blauw) een enerverende, revitaliserende, zelfs transformerende work-out was. In de volgende passage beschrijft hij de lucht boven een Amerikaanse woestijn: ‘Het is in feite één grote beweging, die door dat blauw als de introverte kleur van de verten bij ons in gang wordt gezet, tegelijk naar buiten en naar binnen toe – een beweging die de essentie is van elke spirituele zoektocht. Je hoeft er helemaal niets voor te doen, zelfs niet naar wat dan ook op zoek te zijn. (…) Geen schattig babykamertjesblauw of elfjesblauw, de blues die aan de horizon wenken, niet sentimenteel of nostalgisch, maar serieus blauw, de zichtbare kant van zwart, een vuig en vurig blauw, bijna goud, als van een dageraad: het ontwaken van de werkelijkheid in het helderblauwe licht van de verbeelding.’ Door deze lucht boven de woestijn waande ik me al lezend een zwemmer in het blauw dat ik ooit zag in de Grotto Azzurra op Capri of… Nee! Ik waande me juist helemaal niets. De woorden stroomden als water rechtstreeks naar mijn binnenkamer. En, merkte ik na de laatste punt, er stroomde water uit mijn ogen. Waardoor? Waarom? Het zou smeltwater kunnen zijn of bluswater, of water dat vrijkomt bij het graven van een bouwput. Hoe dan ook bleek ik er, onbedoeld, een zintuig voor blauw te hebben bij gekregen. Maar hoe diep het me had veranderd ontdekte ik pas later, toen ik weer buiten liep en dubbelzag.