Alleen wie helder denkt, stuit op tegenstrijdigheden. Dat is dus een paradox.
Ik kreeg een keer de opvoedtip om een ‘ja-dag’ te introduceren. Op zo’n dag stem je in met elk verzoek. Mag ik een ijsje? Mag ik gamen? Mag ik laat opblijven? Mag ik tandenpoetsen overslaan? Allemaal: ja! Je voelt op je klompen aan dat zo’n dag helemaal uit de hand kan lopen. Mag ik je bril op? Mag ik dat legokasteel (van 400 euro!)? Mag ik autorijden? Mag ik morgen weer een ja-dag? Je zou van tevoren bepaalde beperkingen kunnen opleggen, maar is het dan nog een echte ja-dag?
Tijdens de Tweede Wereldoorlog schreef Karl Popper (vooral bekend als wetenschapsfilosoof) het boek The open society and its enemies, waarin hij onderzoekt hoe politieke systemen kunnen ontaarden in totalitarisme. In een tijd waarin zowel Hitler als Stalin aan de macht waren, was zijn pleidooi voor liberale democratie bijzonder urgent. In dit boek stuit hij op verschillende ‘paradoxen’, waarmee hij eigenlijk onmogelijkheden bedoelt. Sommige van die paradoxen liggen wat meer voor de hand. De vrijheid van één mens botst onherroepelijk met de vrijheid van een ander. Het is daarom onvermijdelijk dat individuele handelingsvrijheid op een of andere manier beperkt moet worden. Dit is de ‘paradox van vrijheid’.
Tekst loopt door onder afbeelding

Een minder voor de hand liggende paradox is de ‘paradox van tolerantie’, die Popper slechts in een eindnoot noemt. Als je elke politieke mening toestaat, dan kan dat ontaarden in totalitarisme, want dan moet je ook politieke meningen toestaan die pleiten voor intolerantie, en in een democratie kan dat op een gegeven moment leiden tot het invoeren van intolerant beleid. Zo kan een tolerant politiek systeem intolerant worden. Daarom stelt Popper dat intolerantie niet getolereerd moet worden. Intolerantie is het onvermijdelijke gevolg van tolerantie.
Zijn argument wordt nogal eens uit de kast gehaald bij pogingen om organisaties en zelfs politieke partijen te verbieden. Je hoeft immers alleen maar te laten zien dat er sprake is van intolerantie om een verbod te rechtvaardigen. In de meeste gevallen wint uiteindelijk de vrijheid van meningsuiting, die belangrijker wordt geacht dan het bestrijden van intolerantie. Alle politieke idealen ten spijt, moeten we vaak kiezen tussen tolerantie en vrijheid.
Voor politieke filosofen is hier een schone taak weggelegd. In plaats van meningen te verbieden moeten we op basis van redelijk argumenten overtuigend laten zien dat intolerante opvattingen leiden tot willekeurige ongelijkheid, onaanvaardbare onrechtvaardigheid, of onnodige onvrijheid. Dat klinkt misschien idealistisch, maar politiek kan niet zonder idealisme.