Wetenschap toetst met experimenten de feiten, filosofie toetst met experimenten het denken.
Stel je voor!
In zijn essay Over enige verzen van Vergilius beklaagt Michel de Montaigne (1533-1592) zich over zijn steeds ouder wordende lichaam. Gelukkig geniet zijn geest het voorrecht om zich aan dit snotterige, pijnlijke lijf te onttrekken, schrijft hij: ‘Laat hem intussen zo veel mogelijk groeien en bloeien, als een maretak op een dorre boom.’
Een half millennium eerder bedacht de Perzische filosoof Avicenna (980-1037) een gedachte-experiment om te bewijzen dat de geest inderdaad losstaat van het lichaam. Stel je voor, schreef hij, dat God een man zou scheppen die zijn hele leven lang ongehinderd door de ruimte zweeft. Deze man ziet niets, hoort niets, proeft niets en ruikt niets. Zijn ledematen raken elkaar niet. Hij kan zich op geen enkele manier bewust worden van de wereld buiten hemzelf en hij heeft geen idee van de grenzen van zijn eigen lichaam. Hij wéét niet eens dat hij een lichaam heeft – hij voelt zijn eigen hart niet kloppen.
De vraag is nu of deze man zich desondanks bewust is van zijn eigen ‘ik’. Bestaat jouw zelf los van je lichaam? Avicenna dacht van wel. Hoewel de zwevende man ‘de lengte, breedte en diepte van zijn zelf’ niet kent – volgens Avicenna kan hij zich niet eens zijn eigen handen voorstellen – is hij zich desalniettemin bewust van zijn bestaan.
Avicenna’s positie wordt dualistisch genoemd: hij gelooft dat het ‘ik’ immaterieel is en onafhankelijk van je lichaam bestaat. In de westerse filosofie wordt René Descartes (1596-1650) gezien als de invloedrijkste dualistische denker. Met zijn beroemde twijfelexperiment zou hij hebben aangetoond dat het ‘ik’, het denkende ding, het lichaam niet nodig heeft om bewust te zijn. Maar eeuwen voor Descartes werd geboren, had Avicenna met zijn zwevende man al hetzelfde beweerd.
Echt?!
Het lichaam-geestdualisme heeft nogal wat kritiek gekregen. Zo meende de Amerikaanse filosoof ÂMarjorie Grene (1910-2009) dat gedachte-experimenten om het dualisme te bewijzen paradoxaal zijn: ze vragen ons ons iets voor te stellen wat niet voor te stellen Ãs. Ons bewustzijn, dacht ÂGrene, is door en door lichamelijk: het ‘ik’ is een bewegend, voelend, denkend en ruikend lichaam. Zonder lichaam zou het zelf ophouden te bestaan. En Montaigne? Die had later toch wat twijfels bij het idee dat zijn geest zich van het lichaam kon losmaken: ‘Zodra zijn metgezel kolieken heeft, lijkt het wel of hij daar ook aan lijdt. (…) De geest brengt geen blijdschap voort wanneer het lichaam lijdt.’