De Weg (Tao) waarover gesproken kan worden, is niet de permanente Weg./ De naam die genoemd kan worden is niet de permanente naam. Met deze paradoxale dichtregels begint de Daodejing, een basistekst van het taoïsme, een van de hoofdstromingen van het Chinese denken. De Daodejing is naar verluidt naast de Bijbel de meest vertaalde tekst aller tijden. Traditioneel wordt die toegeschreven aan een zekere ‘Lao Zi’, wat letterlijk ‘Oude Meester’ betekent. Wie is deze figuur?
Met het stellen van deze vraag zak je direct weg in historisch drijfzand. Een traditionele Chinese historicus schreef dat Lao Zi (ca. 600 v.Chr.) zich ‘erop toelegde om verborgen te blijven’. Dat betekent zoveel als ‘niet met je wijsheid te koop lopen’, want de Oude Meester stond bekend als een oudere tijdgenoot en leermeester van Confucius, de bekendste Chinese wijsgeer aller tijden. Een groter contrast met onze felbegeerde fifteen minutes of fame lijkt niet mogelijk. Hedendaags historisch onderzoek gaat ervanuit dat de persoon Lao Zi nooit heeft bestaan en dat de Daodejing hoogstwaarschijnlijk door een team van auteurs is geschreven.
Daodejing is op de Bijbel na de meest vertaalde tekst
Toch hoeven de verhalen over de Oude Meester niet zonder meer de prullenbak in, want ze werpen licht op de mentaliteit van het vroegste taoïsme. Neem de beroemde anekdote dat Lao Zi, gefrustreerd door alle oorlogen die het Chinese grondgebied teisterden, op een waterbuffel de grens nadert. Daar wordt hij tegengehouden door een grenswachter die hem min of meer dwingt om zijn filosofie aan de boekrol toe te vertrouwen. Lao Zi noteert de Daodejing op papier en vervolgens ‘wordt er niets meer over hem vernomen’.
De mythische grondlegger van het taoïsme, zo suggereert de anekdote, wilde zo min mogelijk over zijn leer kwijt. Dit lijkt op het eerste gezicht merkwaardig, maar het ligt in lijn met de bovengenoemde eerste regels van de Daodejing. En het wordt ook ondersteund door andere mysterieuze uitspraken uit deze tekst: Zij die het weten, spreken niet./ Zij die spreken, weten het niet en: Zwijgen is de meester van het spreken.
Ideale vorst
Deze voorliefde van Lao Zi voor zwijgen en subtiliteit is te begrijpen door een vergelijking met het confucianisme. Het confucianisme ontstond net als het taoïsme tijdens de ‘Periode van strijdende staten’(ca. 475-221 v.Chr.). In dit turbulente tijdsgewricht was de oorspronkelijke eenheid van China onder de Zhou-dynastie verloren gegaan en bestreed een veelheid aan staten elkaar te vuur en te zwaard. Als reactie op deze ongehoorde morele, economische en sociale crisis bogen de ‘honderd scholen’ (zoals de verschillende meesters en filosofen uit die tijd werden genoemd) zich over de vraag: wat is de Weg (Tao)? Het karakter ‘Tao’ moet hier opgevat worden als ‘de juiste manier om de staat te besturen en de levens van de inwoners in goede banen te leiden’.
De antwoorden van Confucius en Lao Zi vormen hierbij een yin-yangcontrast: ze vormen tegengestelde, maar complementaire elementen. Confucius staat aan de mannelijke en actieve yang-kant. Volgens hem moet de Weg zo duidelijk mogelijk worden omschreven, als een doelgerichte morele oefening. Om de orde in de wereld te herstellen moet de ideale vorst regeren vanuit helder gedefinieerde deugden, zoals plichtsbesef, rechtvaardigheid en medemenselijkheid.
Lao Zi staat daar lijnrecht tegenover. Luidkeels deugden preken als medemenselijkheid leidt volgens hem alleen maar tot hypocrisie. In het ideale geval hebben de mensen geen welomschreven deugden nodig, maar doen ze spontaan wat het goede is. Lao Zi stelt in de Daodejing provocatief dat de ideale vorst ‘wijsheid en medemenselijkheid moet afschaffen’. Daarvan zal het volk volgens hem ‘honderdvoudig profiteren’. Het niet willen opleggen van een morele weg hoort bij de vrouwelijke, ruimte biedende yin-houding van het taoïsme. De meest geëigende manier om het rijk te besturen, dacht Lao Zi, is door een filosofische benadering van het hoogst mysterieuze concept ‘Tao’.
Waterdruppel
Volgens de eerste regels van de Daodejing kan Tao niet benoemd worden, omdat woorden altijd tekortschieten. Tao is dus een geheim of raadsel, en niet zomaar één, maar het raadsel van het ontstaan van alle dingen. Om het mysterie te doorgronden, zou de mens zichzelf buiten het heelal moeten plaatsen en er als het ware objectief naar moeten kijken. Maar dat is natuurlijk onmogelijk. Vandaar dat je over de Weg beter kunt zwijgen en die geen naam moet geven: De naam die genoemd kan worden is niet de permanente naam. Deze laatste bewering gaat in tegen het confucianisme, dat de maatschappelijke hiërarchie en het eraan gekoppelde menselijke gedrag juist wél wil benoemen, en het liefst zo correct mogelijk.
Terwijl je misschien zou verwachten dat er na de eerste twee zinnen van de Daodejing niets meer te zeggen valt, gaat het boek nog tachtig gedichten lang door. Maar de Oude Meester spreekt zichzelf hierdoor niet tegen. Het is juist van groot belang om te zeggen dat je niets over het ontstaan van alle dingen kunt zeggen. Wie denkt alles over het heelal te weten, vervalt snel tot arrogantie en denkt ten onrechte dat hij alles kan beheersen. Vandaar dat in de Daodejing wordt gesteld dat ‘dat wat we niet weten’ belangrijker is dan ‘wat we wel weten’. Op de grote vraag naar het ontstaan van alles wat is hebben we dus geen antwoord. Niet omdat we te dom zijn, maar omdat het simpelweg niet kan.
Handel zonder in te grijpen in de natuurlijke gang van zaken
Tao moet niet worden verward met een goddelijke schepper. Tao is een niet-ding, waaruit alle ‘dingen’ spontaan uit voortkomen, ook de mens. In het openingsgedicht van de Daodejing wordt Tao ‘niets’ genoemd. Daarmee wordt opvallend genoeg juist een grenzeloze potentie en scheppingskracht bedoeld. Terwijl het ‘niets’ op de mannelijke of yang-aspect van Tao slaat, is er ook een vrouwelijk of yin-aspect: ‘iets’ of ‘bestaan’. Traditioneel worden deze twee dimensies van de Tao uitgelegd als het vader- en moeder-zijn van alle dingen.
Het taoïsme legt een grote nadruk op de yin-kant. Deze kant, het moederlijke, houdt in dat Tao bij de dingen aanwezig blijft om ze te voeden en te ondersteunen. Dit wonderlijke proces wordt ook wel de Deugd (Chinees: De), Kracht of Werking van de Weg genoemd. Dit soort moederschap heeft niets met overheersing te maken: Tao geeft alle dingen het leven,/ maar beschikt niet over ze./ Het doet alles voor ze,/ maar het vraagt geen erkenning./ Het is de hoogste,/ maar geen gebieder. De werking van Tao wordt door Lao Zi aangeduid als ‘de kracht van het zachte’. Hierbij staat het flexibele of meebewegende voor het leven en het harde of onbuigzame voor de dood. Deze levensbevestigende gedachte brengt Lao Zi over met een treffende beeldspraak: een zachte waterdruppel kan een steen doen splijten.
De kracht van het zachte blijkt ook uit een bekende anekdote over Lao Zi: hij zou als grijsaard zijn geboren en als zuigeling zijn gestorven. Dit verhaal is meer dan een ludieke omkering van de levensweg; het laat zien dat het bestaan een voortdurende oefening in openheid en ontvankelijkheid is.
Dieven
Openheid vormt ook het hart van de levenshouding van degene die Tao wil volgen. Deze houding wordt begrepen als wuwei; letterlijk betekent dat ‘niet-doen’. Deze houding heeft niets te maken met lanterfanten. Volgens Lao Zi gaat het juist om een specifieke manier van handelen; het niet storend ingrijpen in de natuurlijke gang van zaken.
Wuwei
Wuwei vormt het antwoord van de Oude Meester op de ordeningsdrang van Confucius. In plaats van wetten uit te vaardigen of zedepreken af te steken, legt de ideale vorst (in de Daodejing de wijze mens genoemd) zijn wil niet op aan het volk: Hoe meer wetten en verordeningen er worden afgekondigd, hoe meer rovers en dieven er zullen zijn. Daarom zegt de wijze mens: Ik betracht het niet-doen en de mensen transformeren zich vanzelf./ Ik bemin de stilte, en de mensen worden vanzelf oprecht./ Ik onthoud me van bedrijvigheid, en de mensen worden vanzelf rijk./ Ik ben zonder verlangens en de mensen worden vanzelf ongekunsteld.
Ongekunsteld
Sleutel tot het niet-doen is te vinden in de laatste dichtregel. Het ‘zonder verlangens zijn’ slaat op een onthechte levenshouding, het tegenovergestelde van het ‘dikke ik’. Of, zoals Lao Zi het zelf uitdrukt: Nooit heeft de wijze mens een eigen hart./ Hij maakt het hart van de tienduizend families tot het zijne. De vorst die deze levenshouding van ogenblik tot ogenblik in de praktijk brengt, stemt zich helemaal af op de voedende en faciliterende kracht van Tao.
Medemenselijkheid preken leidt tot hypocrisie
Op het eerste gezicht kan Lao Zi’s recept voor het ultieme staatsbestuur misschien naïef overkomen. Maar hij bedoelt niet dat de vorst simpelweg zijn handen van het volk af moet trekken; hij moet alles en iedereen op de achtergrond begeleiden. Door zelf onzichtbaar te blijven, komt het volk in zijn kracht te staan. Deze kracht is niets anders dan iemands oorspronkelijke ongekunsteldheid. Zodra iedereen terugkeert tot deze eenvoud, die in de Daodejing vaak vergeleken wordt met onbewerkt hout, zal er vanzelf orde in het rijk ontstaan. Dat is Lao Zi’s oervertrouwen in de kracht van de mens.
Klinkt dit utopisch? Misschien. Maar in een tijd waarin de kracht van het zachte op allerlei fronten minder zichtbaar wordt is het wel een broodnodige utopie. Door Lao Zi’s woorden kan misschien het zaadje ontkiemen van een meer ontvankelijke wereld.