Kanker is een van de meest besproken, beschreven en op het witte doek verbeelde ziektes ooit. Toch hebben de meeste verhalen erover een vergelijkbare vorm. Daarin is kanker een gevecht, dat het individu kan verliezen of – mits het strijdvaardig en positief blijft – winnen van de vijandige tumor. Er verschijnen echter steeds meer boeken die juist ruimte laten voor het feit dat ernstige ziektes als kanker vaak uitzichtloos zijn, zonder richting of einde. Zo ook het Het ontsterven (The Undying) van essayist Anne Boyer en de dichtbundel In mijn mand van Dichter des Vaderlands Lieke Marsman.
Plato stelde al dat een goed verhaal zich kenmerkt door een plot met een lineair tijdsverloop. Net als een dier, schreef hij, moet het een kop, een middenstuk en een staart hebben om goed te ‘lopen’. Het gangbare verhaal over kanker kent eenzelfde soort driedeling: de hoofdpersoon krijgt de diagnose, ondergaat ingrijpende behandelingen en blijft ondanks alle pijn en doodsangst vechten voor genezing. Hoewel het een prettig verhaal is om te horen – is het niet hoopgevend dat de meeste mensen in brochures over chemokuren alweer vrolijk de tuin staan te wieden? – is het ook vooral een verhaal door en voor overlevers. Het wordt verteld door de weinige mensen die, eenmaal kankervrij, het zweet van hun voorhoofd kunnen wissen om over hun ziekte te vertellen als een gewonnen wedstrijd.
‘De dood huist in je lijf, maar óf en wannéér die toeslaat is ongewis’
Het is precies dit verhaal over kanker waar schrijvers als Marsman en Boyer afscheid van nemen. Vertrekkend vanuit hun persoonlijke ervaringen met de ziekte tonen ze hoe kanker het je onmogelijk kan maken om een coherent verhaal te vertellen.
Bevroren tijd
Leven met een onvoorspelbare, wellicht ongeneeslijke tumor in je lijf zet je tijdservaring volledig op zijn kop. Zo lijkt in Boyers boek Het ontsterven een andere, niet-lineaire tijd te gelden: Boyer schrijft over haar ervaringen met borstkanker zonder zich op een duidelijk eindpunt (genezing) te richten, en laat haar persoonlijke verhaal uiteenvallen in niet-chronologisch geordende fragmenten. Dat moet, stelt ze, omdat ‘tijd een van de grote problemen is bij kanker. Ik voel me vooral asynchroon – zowel gehaast als achtergelaten.’
Ook Marsman, die sinds 2017 lijdt aan kraakbeenkanker, slaat in haar dichtbundel de lineaire tijd aan stukken – iets waar poëzie zich als literaire vorm bij uitstek voor leent. Kanker, toont ze, is een ziekte die bijna elke oriëntatie op de toekomst onmogelijk maakt: de dood huist in je lijf, maar óf en wannéér die zal toeslaan blijft ongewis. Marsman maakt dat voelbaar door de dood door bijna al haar dagelijkse handelingen heen te laten vloeien. Zo vraagt ze zich in het titelgedicht herhaaldelijk af of vandaag ‘mijn sterfdag’ is, om vervolgens te laten zien hoe de loerende dood de tijd kan doen bevriezen: ‘De lucht is stil, als lucht/ op een kalender.’ En zo verstilt de tijd in meerdere gedichten:
Wat heeft het voor zin om te fantaseren
over waar je over tien jaar zou kunnen wonen
als de dokter morgen kan bellen
om te zeggen dat het klaar is?
Er is geen toekomst, alleen een lang
en stroperig hier en ik zijn.
Gekneed
Naast een breuk met de lineaire tijd vormt zowel Het ontsterven als In mijn mand ook een afwijzing van het idee dat het individu zijn ziekteproces in eigen hand heeft. In haar vorige bundel De volgende scan duurt vijf minuten (2018) schreef Marsman al hoe reusachtige handen haar ‘maar blijven kneden en kneden’. Dit gekneed worden is nooit opgehouden, en juist daarin schuilt het politieke punt dat zij en Boyer allebei maken.
In het gangbare verhaal over kanker heeft het individu de controle. Het overleeft, schrijft Boyer, ‘middels neoliberaal zelfmanagement, door te doen wat de artsen zeggen, door hardlopen, biogroentesmoothies en positief denken’. De buitenwereld fungeert hier slechts als decor voor het persoonlijke drama. Boyers ik-verteller wordt daarentegen constant van buitenaf onderbroken: ‘pijn, werk, familie, sterfte, geneeskunde, informatie, esthetiek, geschiedenis, waarheid, liefde, literatuur en geld’ dringen in de vorm van gedichten, literaire beschouwingen, medische feiten en historische en maatschappelijke analyses haar verhaal binnen.
‘Niet jij, maar je maatschappelijke positie bepaalt je ziekteverloop’
Boyer laat zo op confronterende wijze zien dat het zieke individu niet losstaat van zijn omgeving. Niet jij, je innerlijke kracht of positieve houding, maar je maatschappelijke positie bepaalt grotendeels je ziekteverloop en levensverwachting. ‘Borstkanker wordt minder vaak bij zwarte vrouwen vastgesteld, maar ze overlijden er vaker aan. Ook alleenstaande vrouwen lopen een grotere kans aan hun borstkanker te overlijden en geen adequate zorg te krijgen.’ Zelf stond ze, als alleenstaande moeder met verbruikt ziekteverlof en een dreigend ontslag, luttele dagen na een dubbele borstamputatie ‘tollend van pijn en rouw’ college te geven. Kanker krijgen is als de hel binnenwandelen, schrijft Marsman: ‘zonder zelfverzonnen talismans/ ligt je geluk er in andermans handen.’
Dor hout
De Amerikaanse filosoof Susan Sontag vond dat schrijven over kanker nooit te persoonlijk moet worden. Hoewel ze zelf leed aan borstkanker gebruikte ze in haar boek Ziekte als metafoor (1958) geen enkele keer de woorden ‘ik’ en ‘kanker’ in één zin, naar eigen zeggen omdat ze niet uitsluitend met zichzelf bezig wilde zijn. Toch lijken Marsman en Boyer juist vanuít de ik-persoon een verhaal te vertellen dat verder reikt dan hun individuele ziekteproces.
Zo plaatst Boyer zelfs de beschrijvingen van haar intiemste ervaringen in de context van een ‘kapitalistisch en medisch universum’ waar zij en alle andere mensen met borstkanker zich in bevinden. Ieders ziekteverloop, toont ze, is grotendeels afhankelijk van factoren als ras, gender, sociaal- economische positie en dom geluk, wat resulteert in talloze soorten kankerverhalen. Het zijn verhalen die van de hare verschillen én op de hare lijken, omdat ze allemaal niet passen in het neoliberale verhaal over kanker.
Ook Marsman ontstijgt haar eigen perspectief door persoonlijke ervaringen te verweven met vlammende maatschappijkritiek. In een interview met NRC Handelsblad zei ze dat zij als Dichter des Vaderlands de stem wil zijn van alle ‘mensen die de laatste tijd nagenoeg zijn afgeschreven, als “dor hout”’. Dat niet alleen zieke mensen worden afgeschreven maakt Marsman indringend duidelijk in de afdeling ‘Lichamen/kadavers’:
in Moria sterft
een meisje
een klapperend tentdoek
als ventilator.
Namens het dorre hout spreken gaat niet zonder woede – ‘Naar de maan met jullie leugens,/ steek die bureaucratie maar in je hol!’ (Marsman) of verzet – ‘Trek je schaamhaar met plukken tegelijk uit en stuur het in afzenderloze enveloppen naar technocraten’ (Boyer).
Het zijn spottende en zelfbewuste aanklachten tegen een onrechtvaardige maatschappelijke omgeving. Tegelijkertijd is er vooral bij Marsman ook het besef dat juist de omgeving – vrienden, geliefden, familie – het ziekteproces draaglijk kan maken. Ze toont dit aan met plotselinge, tedere passages:
Wanneer ik mij
buk om de druiven die gevallen zijn
op de rapen en pijn duwt
mijn gezicht weer eens ineen
als een harmonica
maar ik kijk op en zie de zon
weerkaatst in de nieuwe koelkast
die van jou en mij samen is,
wat betekent pijn dan nog?
In mijn mand en Het ontsterven vormen een zoektocht naar manieren om persoonlijke ervaringen van ziekte, controleverlies en richtingloosheid in taal te vatten. Marsman en Boyer vertellen allebei een verhaal, maar dan zonder vechtende hoofdrolspeler of rode draad. Beide schrijvers maken voelbaar hoe het is om op een specifieke plek, op een specifiek moment, een ziek lichaam te zijn. Het is een lichaam dat pijn heeft, dat woedend en wanhopig is, dat heen en weer geslingerd wordt tussen persoonlijke ervaringen en politiek engagement. En het is een lichaam dat de eindigheid al in zich draagt en zich daarom gedwongen ziet steeds weer een beetje afscheid van het leven te nemen.
In mijn mand
Lieke Marsman
Uitgeverij Pluim
55 blz.
€ 24,99
Het ontsterven
Anne Boyer
Atlas Contact
272 blz.