Home Filosofie en literatuur Hermans & Wittgenstein
Filosofie en literatuur

Hermans & Wittgenstein

Willem Frederik Hermans hield van helderheid. Alles wat gezegd kan worden, kan duidelijk gezegd worden, meende hij met Ludwig Wittgenstein. De Groningse filosoof Lolle Nauta schaart zich onder de Hermans-fans.

Door Lolle Nauta op 26 maart 2000

Willem Frederik Hermans schrijver beeld Roland Gerrits/Nationaal Archief

Willem Frederik Hermans hield van helderheid. Alles wat gezegd kan worden, kan duidelijk gezegd worden, meende hij met Ludwig Wittgenstein. De Groningse filosoof Lolle Nauta schaart zich onder de Hermans-fans.

03-2000 Filosofie magazine Lees het magazine

Bij de dood van W.F. Hermans vroeg NRC Handelsblad diverse mensen om een reactie. Schrijvers, politici, sportlui. Een filosoof werd niet gevraagd. Misschien maar goed ook, want in de maanden daarna is me in de vakbladen van collegiale kant niet één In Memoriam onder ogen gekomen. Ik heb toen Filosofie Magazine gevraagd, of ik samen met Gerard de Vries, een andere Hermans-bewonderaar, enkele pagina’s aan hem mocht wijden. Zo verscheen er op de valreep toch nog een blijk van waardering van de kant van de Nederlandse filosofie.

In 1967 had de schrijver een flinke steen in de alhier meestal rustige filosofische vijver gegooid. Wittgenstein in de mode heette het pamflet, in hetzelfde jaar gevolgd door een herdruk onder de titel Wittgenstein in de mode en Kazemier niet. Enkele jaren eerder had hij in Het sadistisch universum al een essay gewijd aan ongeveer de enige denker uit de twintigste eeuw, die hij de moeite waard vond. In 1970 verscheen Van Wittgenstein tot Weinreb; sadistisch Universum II. Hier vindt men een prachtige en buitengewoon informatieve biografie van de vermaarde filosoof, voor een deel gebaseerd op eigen onderzoek. Ik ben de trotse bezitter van een present-exemplaar waarin staat: ‘Voor Lolle en Margarethe, vol bange hoop, van een aspirant doctor in de filosofie.’ Hermans vertaalde en becommentarieerde ook het vroege hoofdwerk van Wittgenstein, de Tractatus logico-philosophicus, misschien wel de moeilijkste tekst uit de filosofie van de twintigste eeuw. Zijn door kenners niet altijd correct bevonden vertaling beleefde meerdere herdrukken.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Zinloze uitspraken

Wittgenstein in de mode was een steen in de vijver, omdat de schrijver zich ook hier deed kennen als een polemist van het zuiverste water. Hij nam twee boekjes over Wittgenstein op de hak, geschreven door respectievelijk de hoogleraren Van Peursen en Hubbeling. De jurist en filosoof Cazemier, die het bestond de tekst van Hermans zelf te kritiseren, mocht bij de tweede druk hun lot in het vagevuur delen. Het maakte de buitenstaander Hermans razend dat de officiële filosofie zijn held annexeerde op een manier die geheel en al in strijd was met wat deze zelf had voorgestaan. Wat was er aan de hand?

Eind jaren twintig ontwikkelde een aantal filosofen en natuurwetenschappers in Wenen en Berlijn een programma dat bekend is geworden als het logisch empirisme. Zij keerden zich tegen allerlei vormen van metafysische onhelderheid en warhoofderij in de filosofie en daarbuiten. Voor de beoordeling van een uitspraak kwamen slechts twee soorten criteria in aanmerking: logische en empirische. Aldus hielden zij grondig opruiming in het filosofisch gruwelkabinet. Is een bewering niet logisch verantwoord of niet op grond van waarnemingen te staven, dan hebben we te maken met een zinloze uitspraak die niet vatbaar is voor wetenschappelijke beoordeling. Met de jonge Wittgenstein als voorbeeld streefden de logisch empiristen naar een wetenschappelijk verantwoorde filosofie.

‘Machines zijn in zijn werk even gewoon als huiskamerinterieurs bij anderen.’

In Nederland, waar de filosofie langer dan in andere landen een verkapte vorm van theologie is gebleven, vonden de nieuwe empiristische ideeën weinig bijval. Willem Frederik Hermans waren ze op het lijf geschreven. Volgens mij zijn daar drie redenen voor.
Allereerst was hun helderheidsideaal ook het zijne. Wat zij wilden bereiken in de filosofie, streefde hij als schrijver ook na. Het proza van Hermans laat aan duidelijkheid nooit te wensen over. Wat mij betreft kun je het zelfs rationeel noemen. Zelfs voor zijn surrealistische werk geldt dat. Zijn literaire collages mogen niet altijd even makkelijk zijn, duister zijn ze nooit. Met kromme redeneringen, of ze nu van new-agers, katholieken, marxisten of collega-auteurs afkomstig zijn, heeft hij altijd graag de spot gedreven.

Hermans was bovendien een fan van de jonge Wittgenstein en de op hem voortbouwende logisch empiristen vanwege hun oriëntatie op de natuurwetenschap. Deze gold als exemplarisch voor de helderheid die werd nagestreefd. Hermans behoort tot die minderheid van schrijvers – denk verder bijvoorbeeld aan Kousbroek en Krol – voor wie er tussen literatuur en natuurwetenschap of technologie geen tegenstelling bestaat. Machines zijn in hun werk even gewoon als huiskamerinterieurs bij anderen. De klassieke kloof tussen de twee culturen, waar C.P. Snow al over klaagde, bestaat bij hen niet. In een technologische samenleving draagt hun werk bij aan het realiteitsgehalte van de literatuur.  

Eigenzinnige voorloper

En een derde punt van verwantschap tussen de logisch empiristen en hun een halve eeuw later in Nederland met enig rumoer optredende pleitbezorger was natuurlijk de afkeer van godsdienst en metafysica. Nog voordat de ontzuiling goed en wel begonnen was, was Hermans als een ware Simson op zijn eentje al bezig zuilen met de grond gelijk te maken. Gegruwd zou hij hebben van deze uitspraak, maar hij was in dat opzicht met zijn kritiek op het oer-Hollandse establishment een eigenzinnige voorloper van de culturele omwenteling in de jaren zestig.

Hermans is sterk in eerste zinnen. Die van Nooit meer slapen luidt: ‘De portier was een invalide.’ De lezer wordt met één welgemikt schot midden in het verhaal geplaatst. Wittgenstein in de mode start als volgt: ‘Filosoferen is het ontwerpen van een wereldbeeld.’ Aldus formuleert Hermans ook de kern van wat hij zelf als filosoof beoogt. Precies daarvoor moeten de jonge Wittgenstein plus de logisch empiristen de bouwstenen aanleveren.

De eerste zin van het in dit verband cruciale werk, de Tractatus dus, is misschien wel de beroemdste uit de twintigste-eeuwse filosofie: ‘Die Welt ist alles, was der Fall ist‘. In de vertaling van Hermans: ‘De wereld is alles wat het geval is.’ Wat mensen daaraan toevoegen, aan ethiek, esthetiek, interpretatie, wereldbeschouwing, goede bedoelingen en noem maar op, het bevindt zich allemaal buíten die wereld. Wat dat betreft is er geen verschil tussen de bewering: ‘Er valt een steen’ en ‘Het is goed dat er een steen valt’. Aan wat het geval is in de wereld wordt door de laatste bewering niets nieuws toegevoegd.

‘Troostende handen trekken je alleen nog dieper het moeras in.’

Hermans wereldbeeld is minimalistisch. Met omvattende verklaringen dient uiterst karig te worden omgesprongen. Het scheermes van Ockham is een nuttig instrument. Franje is hinderlijk als je wilt weten hoe het in de wereld toegaat. De zinvraag heeft geen zin. Maar aan de anti-metafysische instelling van zijn lichtende voorbeelden geeft de schrijver overigens een eigenzinnige draai. Bij Hermans vormt zij de uitdrukking van een tragisch wereldbeeld à la Céline, waarin het individu altijd alleen blijft, het leven zinloos is en plannen zonder pardon mislukken. Zijn wereldbeeld is fatalistisch. Met de mens loopt het slecht af en aan zijn lot kan hij maar weinig veranderen. Het klinkt misschien vreemd maar hier hoort de humor van Hermans thuis. Bij Hermans wordt gelachen wanneer de ernst het niet meer kan bolwerken. En het is bovenal het wereldbeeld van de eenling. Iedereen maakt zijn eigen rekening op. Troostende handen trekken je alleen nog dieper in het moeras.

Voor de logisch empiristen lag dat anders. Zij waren wereldhervormers, zoals filosofen behoren te zijn. Hun op de natuurwetenschap gebaseerde verzet tegen duistere filosofie was onderdeel van een maatschappelijk programma waaruit zij zelf ook praktische consequenties trokken. Zij richtten volksuniversiteiten op, streefden naar verbetering van het universitaire onderwijs en kozen met de dreiging van het opkomend nationaal-socialisme voor ogen politiek gesproken partij in linkse, progressieve zin. In de rij van denkers die door hen zelf als voorgangers werden beschouwd, treffen we behalve Russell en Einstein ook Marx aan en John Stuart Mill. Over die kant van hun werk, waar Wittgenstein zelf evenmin belangstelling voor had als hun latere navolgers, de zogenaamde analytische filosofen, wordt door Hermans echter gezwegen.  

Ladder

Maar hoe staat het met het door Willem Frederik Hermans uit deze filosofie afgeleide wereldbeeld zelf? Valt dat ook niet onder datgene wat wordt toegevoegd aan wat toch al het geval is? Ontbreekt daaraan niet evenzeer een basis als aan de met overtuigende argumenten afgewezen metafysica? Hier bijt het logisch empirisme in zijn eigen staart en Wittgenstein was zich hiervan bewust. Aan het eind van de Tractatus zegt hij: wie met behulp van mijn stellingen tot dit inzicht gekomen is, kan ze maar beter weg doen, zoals je, eenmaal bovengekomen, een gebruikte ladder aan de kant zet.

Hoe lost Hermans zelf deze paradox op? Hoe staat het met zijn wereldbeeld, dat evenmin gerechtvaardigd kan worden aan de hand van de criteria die het aan andere wereldbeelden aanlegt? Het antwoord op deze moeilijke kwestie is eigenlijk heel eenvoudig. Wij moeten alleen de filosofie even vervangen door de literatuur. In de verhalen en romans wordt ons zijn wereldbeeld getoond. Deze demonstreren het. Ze vormen er als het ware het levend bewijs van. Zij laten zien hoe het afloopt met de mens, met Osewoudt, Alfred en Alberegt, en het knappe is, dat je nooit het gevoel hebt met allegorieën te maken te hebben van stellingen die eigenlijk beter op een filosofische manier zouden kunnen worden verwoord. Eerder is het omgekeerde het geval. De verhalen graven een spade dieper dan het filosofisch betoog en we vinden aldus een antwoord op de vraag wat de filosofie in het oeuvre van Hermans eigenlijk te zoeken heeft. Ze vertegenwoordigt het legitimatiebewijs van de verteller. Ze verschaft hem ruimte. Sterker nog, ze maakt het dringend gewenst dat hij het woord neemt. Het tragisch karakter van het bestaan kan zonder verhalen niet worden onderkend, ook al hebben we er nog zulke mooie, filosofische formules voor.

Dit is een bewerking van de tekst die Lolle Nauta op 22 januari tijdens een Hermans-symposium in Leeuwarden heeft uitgesproken.

Hermans vertelt

In 1968 liet Willem Frederik Hermans zich interviewen door de Utrechtse hoogleraar filosofie Fons Elders. Een stukje uit dat interview.

Impliceert uw opvatting over de relatie van de filosofie tot de wetenschappen dat de filosofie beter vervangen zou kunnen worden door een groep van wetenschappen, met name wiskunde, fysica, taalkunde en psychologie?
‘Ik wil niet zeggen dat de filosofie beter definitief vervangen zou kunnen worden, maar het is als het ware een natuurlijke ontwikkeling, dat de filosofie steeds meer terrein verliest. Het komt trouwens bij andere wetenschappen ook voor. Mijn eigen wetenschap, de geografie, is uiteengevallen in politieke wetenschappen, sociologie, geologie, geofysica enzovoorts in vergelijking met driehonderd jaar geleden. Zo heeft ook de filosofie terrein verloren aan allerlei zaakwetenschappen. De logica was vroeger een typisch filosofische wetenschap, maar is nu eigenlijk grondslagenonderzoek van de wiskunde geworden, dat wil zeggen, een tak van de wiskunde. De psychologie is ervan afgegaan. De psychologie wordt steeds meer een gewone natuurwetenschap.

Zo verliest de filosofie voortdurend terrein en de overgebleven filosofen willen dan wel steeds uitspraken doen over al die terreinen maar ze moeten aan de andere kant ook vermijden dat ze in strijd komen met feiten die door de psychologie bijvoorbeeld ontdekt zijn, opdat ze zich niet steeds verliezen in een soort dialect, een nietszeggend metafysisch dialect. Ze doen immers uitspraken, die helemaal geen uitspraken zijn.

Het komt er eigenlijk op neer dat de meeste wetenschapsbeoefenaars, de meeste fysici, de meeste psychologen trouwens ook, misschien zeer ten onrechte, niets afweten van filosofie en de filosofie rustig kunnen missen.’

In Het sadistisch universum is voor u het bestuderen van de geschiedenis van de filosofie een vorm van levenswijsheid, omdat het al verrukkelijk is om te kunnen zien wat voor drogredenen we hebben opgebouwd.
‘Die mening houd ik inderdaad staande. Behalve dat, nu spreek ik meer als literator, er een enorme inspiratie voor de literatuur van kan uitgaan, en waarschijnlijk ook voor die andere kunsten, maar de literator heeft niet de pretentie wetenschap te bedrijven of eeuwige waarheden te ontdekken. Dat is het grote verschil.’

Als de filosofie als wetenschap tot het verleden behoort en alleen overblijft als vak ter leringe ende vermaak van ons, is dat uiteraard geen afdoende rechtvaardiging voor een verder voortbestaan van een filosofische Centrale Interfaculteit.
‘Dat moet u niet zeggen. De sociologische en psychologische rol van de filosofie zou erg belangrijk kunnen blijven, ook al omdat je anders misschien een soort eenzijdigheid zou krijgen. Ik geloof dat het voor de gezondheid van de menselijke psyche noodzakelijk is dat hij zich met grote regelmaat overgeeft aan wensdromen, drogredenen, enzovoorts. Daarbij zijn gevaarlijke, oorspronkelijke en oninteressante, onoorspronkelijke drogredenen. Ik hoop dat de filosofie tot interessanter drogredenen kan leiden dan de godsdienst bijvoorbeeld. De filosofie kan dus ongetwijfeld nog een heel lange tijd voldoen aan de belangrijke psychische functie de mentale gezondheid te helpen bewaren.’

Dit is een gedeelte uit de interviewbundel Filosofie als science-fiction (door Fons Elders, uitg. Polak & Van Gennep, Amsterdam 1968).