Wat was ik teleurgesteld. Er was mij een heerlijke maaltijd beloofd, niveau minstens één Michelinster. Maar het was vlees noch vis. En er bleven heel wat graten en botjes in mijn keel steken. Vrijheid. Een woelige geschiedenis van de Vlaamse historicus Annelien De Dijn verscheen oorspronkelijk bij de prestigieuze Harvard University Press en werd in de Nederlandse vertaling uitbundig geprezen. De Utrechtse hoogleraar Moderne Politieke Geschiedenis heette ‘een nieuwe ster aan het historische firmament’ en haar boek was ‘prikkelend en erudiet (…) een prestatie van formaat en reuze actueel’. Zelf noemt ze in haar inleiding de resultaten van haar onderzoek ‘verbluffend’. Daar wilde ik uitgebreid van gaan genieten.
Vrijheid belooft zowel filosofisch als historisch te zijn. In ‘een meesterlijke tocht door de geschiedenis’ zou de lezer talloze denkers over vrijheid vanaf Socrates en Plato tot Bentham en Mill uitgebreid ontmoeten. Ik vond het vlees noch vis omdat het zowel slechte filosofie als oppervlakkige geschiedenis betreft. En wanneer het geheel niet smaakt, vallen de graten en botjes die je uit moet spugen, des te pijnlijker op. Ik beperk mij tot enkele van de vele.
Graten en botjes
Allereerst de geschiedenis. Het is niet mijn vakgebied, maar op de christelijke lagere school zijn belangrijke jaartallen er bij mij goed ingestampt. Ik noem er maar een paar: in 1500 werd Karel V, die als Habsburgse keizer en koning van Spanje over de Nederlanden zou heersen, geboren. Hij werd in 1555 door Philips II opgevolgd en overleed in 1558. In 1567 stuurde Philips zijn ‘ijzeren hertog’ Alva naar de Nederlanden om de opstandige onderdanen in toom te houden. De Dijn laat dat al in 1547 gebeuren in opdracht van Philips, die toen nog niet regeerde. Sterker nog, ze laat Karel V, vier jaar na zijn dood, nog een militaire overwinning bij Montalcino in Italië behalen.
Dit geklungel met jaartallen laat zien dat De Dijn totaal geen greep heeft op de ontwikkelingen in de zestiende eeuw. Zo merkt ze als een vanzelfsprekendheid op dat in 1580 al duidelijk was dat de opdeling van de Nederlanden in een katholiek zuidelijk en een protestants noordelijk deel ‘onvermijdelijk’ was. Dat is zeker voor een Vlaming een vreemde geschiedenisopvatting. Willem van Oranje werd in veel Vlaamse steden als leider van de opstand erkend en Antwerpen, de belangrijkste calvinistische stad, viel pas in 1585.
De filosofie is wel mijn vakgebied en ik moet constateren dat De Dijn de vele filosofen die ze bespreekt niet of nauwelijks gelezen heeft en daardoor niet veel meer dan gemeenplaatsen over hen kan debiteren. Ze had best wat ondersteuning van haar vader, een gewaardeerde Leuvense hoogleraar filosofie, kunnen gebruiken. Laat ik mij maar tot het begin beperken. Natuurlijk start zij met De staat van Plato, omdat de antidemocratische hoofdlijn die ze in haar boek bespreekt, zich hier als eerste manifesteert. Het is alleen jammer dat ze Plato niet gelezen heeft. Wanneer ze de bekende ‘vier regeringsvormen’ van hem behandelt, vergeet ze dat het om vijf gaat en noemt ze de aristocratie, die bij Plato als beste regeringsvorm geldt, niet. En de timocratie is volgens haar ‘het bewind van een militaire klasse’, terwijl elke lezer van Plato ziet dat het om de heerschappij van een rijke minderheidsgroep gaat.
Pijnlijker is een verwijzing naar de dialoog Menexenus, die zij kennelijk van een secundaire bron overneemt. Ze meent dat er in de tekst sprake is van ‘een grafrede’ en beseft niet dat dit juist de hele tekst betreft en een gangbare benaming ervan is. Het spannende van de Menexenus is dat Plato deze grafrede door Aspasia, een vrouw, laat houden. Daar had De Dijn, die met recht steeds op zoek is naar de rol van vrouwen in de geschiedenis, haar voordeel mee kunnen doen. Nu heeft ze het over ‘een Atheense redenaar’ en een ‘hij’ die de grafrede zou houden en over ‘mannelijke burgers’. Voor een feministisch getinte historicus lag de bal hier voor open doel, maar als je die bal niet eens ziet liggen kun je via een mogelijk interessante discussie natuurlijk niet scoren.
De hele filosofische discussie rond Plato’s opvattingen over het voor De Dijn centrale thema van vrijheid en democratie lijkt zij trouwens niet te kennen. Terwijl ze haar tekst met zo’n vijftig pagina’s voetnoten over werken die ze ook lang niet allemaal gelezen lijkt te hebben, lardeert, noemt ze hier niet het eerste deel van De open samenleving en haar vijanden van Popper, dat precies over haar thematiek bij Plato handelt.
Smakeloze vrijheid
Tot zover voorbeelden van de graten en botjes die in mijn keel bleven steken. Tijd voor het eigenlijke gerecht. De hoofdthese van Vrijheid is dat wij met name in de negentiende eeuw het klassieke begrip van gezamenlijke vrijheid van de Grieken en Romeinen hebben ingeruild voor een rechtsstaat met een modern vrijheidsbegrip waarin individuele rechten op zekerheid, veiligheid en eigendom centraal staan. Die these is bekend door het werk van Benjamin Constant uit het begin van de negentiende eeuw, die – ik onderstreep het graag – door De Dijn met kennis van zaken wordt weergegeven. Alleen, en nu kom ik bij de smaak van het hoofdgerecht, Constant wordt als ‘ontdekker van de moderne vrijheid’, zoals een recente bundel over hem getiteld is, sterk negatief beoordeeld. Constant en zijn vele latere filosofische medestanders worden door haar steeds als ‘contrarevolutionairen’ ten tonele gevoerd. Gedurende de hele liberale negentiende eeuw zouden zij die schitterende klassieke vrijheid om zichzelf te besturen of in elk geval de regering te kiezen en te controleren, hebben ingeruild voor de onzalige vrijheidsrechten van het individu.
De spectaculaire hoofdthese van De Dijn luidt dan ook dat we onze hedendaagse ideeën over vrijheid te danken hebben aan denkers die consequent de vrijheid bestreden hebben. Dat klinkt heerlijk polemisch en het is ongetwijfeld goed voor de publiciteit waarin De Dijns these steeds herhaald werd, maar eerlijk gezegd begrijp ik er niets van. Wil De Dijn de negatieve vrijheidsrechten die de zekerheid en de veiligheid van de burger garandeerden, nu echt op de mestvaalt van de geschiedenis storten? Ziet ze niet in dat deze rechten in de negentiende eeuw hard nodig waren om bijvoorbeeld de disciplinerende activiteiten waaraan onderdanen onderworpen werden, tegen te gaan?
In deze context is het bijvoorbeeld uitermate vreemd dat zij de lof zingt van de Engelse filosoof Jeremy Bentham met zijn volgens haar ‘revolutionaire ontwerp’ van de Panopticongevangenis. Recentelijk heeft Michel Foucault dit thema als een fel bestrijder van het toezicht en de disciplinering waaraan Bentham de hele maatschappij wilde onderwerpen, op kritische wijze opgepakt. Ook van de vele discussies die dit opriep blijkt De Dijn niet op de hoogte. Zij beschrijft de plannen van Bentham zonder blikken of blozen als ‘een radicale verdediging van de democratie’. Daarom is het ook begrijpelijk dat zij John Stuart Mill, een petekind van Bentham, vanwege zijn volgens mij schitterende tekst Over vrijheid kapittelt, omdat hij de radicale ideeën Van Bentham zou hebben opgegeven. Mills hartstochtelijke pleidooi voor het creatieve en non-conformistische individu acht zij ‘overdreven’. Dat Mill ondertussen ook één van de zeer weinigen was die voor vrouwenkiesrecht pleitte, noemt ze wel tussen neus en lippen door, maar dat is voor haar niet voldoende om hem van antidemocratische opvattingen vrij te pleiten.
Nog smakelozer wordt het gerecht in de enkele pagina’s die aan het denken van Hannah Arendt worden besteed. Mijn belangstelling voor Vrijheid was in eerste instantie gewekt omdat ik uit interviews en recensies begrepen had dat de ideeën over vrijheid van De Dijn sterk leken op die van Arendt, over wie ik op dit moment een boek aan het schrijven ben. Ook Arendt looft het vrijheidsbegrip van Atheners en Romeinen, dat zij, net als De Dijn, na de christelijke middeleeuwen bij Machiavelli terugvindt. In haar grote studie over de revolutie onderzoekt Arendt eveneens, veel uitgebreider dan De Dijn, de discussies over vrijheid uit de Amerikaanse en Franse revoluties. Daarnaast waren voor Arendt als joodse vluchtelinge uit nazi-Duisland de vrijheidsrechten van het individu vanzelfsprekend. De Dijn is ook van het werk van Arendt niet op de hoogte, want van het enige artikel dat ze van Arendt gelezen blijkt te hebben, draait ze de intentie precies andersom.
Wat ze ook niet van Arendt oppikt is dat de bedreigingen van de vrijheid in de negentiende en twintigste eeuw in verband moeten worden gebracht met het imperialisme en kolonialisme van de westerse natiestaten. De manier waarop de vrijheidsrechten van koloniale onderdanen beknot werden, was volgens Arendt één van ontstaansredenen van het totalitarisme dat Europa in zijn greep kreeg. Uiteindelijk is Vrijheid misschien wel zo smakeloos, omdat het een volstrekt westerse en eurocentrische visie uitdraagt. Een beetje peper over het westerse optreden in wereldverband zou dit gerecht in elk geval enigszins gekruid hebben.
Vrijheid. Een woelige geschiedenis
Annelien De Dijn | Alfabetuitgevers | 464 pagina’s | € 29,99