Home Opvoeding Goed genoeg opvoeden
Identiteit Opvoeding Psyche

Goed genoeg opvoeden

Zorgen voor je kind draait om nabij zijn én om afstand houden, schrijft filosoof en moeder Jannah Loontjens. Hoe vind je daarin balans?

Door Jannah Loontjens op 08 mei 2024

zorgen opvoeden moeder kind dochter naaien 'Young mother sewing', olieverfschilderij van Mary Cassatt uit 1900

Zorgen voor je kind draait om nabij zijn én om afstand houden, schrijft filosoof en moeder Jannah Loontjens. Hoe vind je daarin balans?

Filosofie Magazine 5 FM5 cover Is het leven nog leuk zonder zorgen?
05-2024 Filosofie magazine Lees het magazine

Laatst zei mijn zoon, zestien jaar, tegen mijn nieuwe geliefde: ‘Hier zijn geen regels.’ Hij zei het als toelichting op ons huishouden. Ik vatte het op als compliment, al besef ik dat niet iedereen dit zou goedkeuren. Toen mijn kinderen klein waren, verbaasde ik me er weleens over dat niemand mij had verteld hoe uitputtend het was om continu over de gezondheid en veiligheid van een ontdekkend, grijpend en rondrennend wezen te waken. Toch luisterde ik amper naar adviezen en weigerde ik om boeken te lezen over opvoeding of over de ontwikkelingsfases van het kind. Die fases wilde ik zelf observeren. Advies van iemand van buitenaf voelde als een inbreuk op het intuïtieve zorgen voor mijn kinderen.

Maar ook ongevraagd kreeg ik advies. Je moet consequent zijn. Kinderen hebben baat bij duidelijkheid. Niet in discussie gaan met peuters, maar gewoon: regel is regel. Dat laatste werd mij vaak gezegd. Wellicht omdat anderen zagen hoeveel moeite ik daarmee had. Heldere regels stellen – het klonk gemakkelijker dan het was. Al was het niet zo dat ik helemaal geen regels had. Etens- en bedtijden lagen ongeveer vast. Maar de situatie was vaak weer net even anders. De stemming wisselde; de gezondheid, kwakkelend, verkouden of juist kern­gezond; het energieniveau, kalm of onrustig. Juist daarom moet je consequent zijn, zodat ze weten waar ze aan toe zijn, klonk het keer op keer. Maar hoe kun je zomaar weten welke regel de beste is?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De zorg legt in de eerste, kwetsbare fase het fundament van ieders bestaan

Mijn stijl in het leven is er doorgaans één van uitproberen, observeren en heroverwegen. Soms kan de onzekerheid die hiermee gepaard gaat zwaar zijn. Het moederschap vond ik ook vaak overweldigend. Om mezelf gerust te stellen, hield ik mezelf voor dat ik niet perfect hoefde te zijn. ‘Goed genoeg’ kon ook een ideaal zijn. Het is in de psychologie zelfs een veelgebruikte aanduiding: good enough mother. De formulering komt van de Britse kinderpsycholoog en psychoanalyticus Donald Woods Winnicott, die in zijn boek Playing and reality (1971) beschrijft dat de moeder in de vroegste fase na de geboorte zich aan de behoeftes van de baby moet aanpassen, maar dat ze vervolgens langzaamaan haar toewijding moet verminderen. Doordat de moeder zich terugtrekt, leert het kind om een gevoel voor de realiteit te ontwikkelen en het perspectief van de ander te erkennen.

Winnicott beschrijft een overgang van illusie naar desillusie. Het gaat hier om de illusie van almacht: de indruk dat de moederborst en -melk er geheel voor jou zijn. Daarna volgt de desillusie: zicht op de realiteit, waarin de moeder (en daarna ieder ander) je nooit helemaal toebehoort. Om vaders niet buiten te sluiten zou ik hier graag ‘ouder’ en good enough parent schrijven, maar eigenlijk wil ik me hier ook, tenminste deels, richten op het specifiek moederlijke: de zwangerschap en het zogende zorgen. Deze intieme, fysieke afhankelijkheid heeft in de filosofie amper aandacht gekregen. Alsof wat ertoe doet zich altijd buiten de sfeer van het intieme afspeelt, in de openbare wereld, waar besluiten worden overwogen en geschillen beslecht. Toch wordt ieder mens in een verborgen baarmoeder gevormd en legt de zorg in de eerste kwetsbare fase het fundament van ieders bestaan.

Afgescheiden

Officieel begon het leven van mijn kinderen nadat ik ze met ongekende pijn en kracht uit mij had weten te persen, de buitenwereld in. Nu konden ze worden gezien, vastgepakt, gewogen, beoordeeld. De geboorte, het gescheiden worden van de moeder, telt als het begin van dit leven. Maar eigenlijk bestonden mijn kinderen al maandenlang, in mijn buik. Ik genoot intens van dit inwendige gezelschap, het roeren van het mensje dat binnen in mij vorm kreeg, het draaien, strekken van een beentje of duwen van een vuistje. Al was de geboorte het verwelkomingsmoment, het gevoel dat ik mijn kind met mijn lijf moest beschermen, warmen, voeden en dragen was hooguit gradueel anders. Nooit ben ik zo met mijn dierlijke instincten geconfronteerd als tijdens de vroege maanden van het moederschap. Ik was een leeuwin die haar jong bewaakte, klaar om met scherpe klauwen de baby te verdedigen.

De Zweedse filosoof Jonna Bornemark onderzoekt in haar boek Ik ben zee en hemel (2023) vragen rond zwangerschap en het zorgen voor kinderen. Ze verwondert zich over de rol van het ‘ik’ in het westerse denken en over hoezeer we gewend zijn onze identiteit te zien als gescheiden van anderen. Omdat ieders gedachten zich afspelen binnen de eigen hersenpan lijkt het voor de hand te liggen om uit te gaan van een afgescheiden ik. Maar we ontkennen er een belangrijk deel van ons ontstaan mee: de beginperiode, waarin we nog deel zijn van een ander lichaam.

Winnicott noemt de eerste periode na de geboorte, waarin moeder en kind nog hecht verbonden zijn, zoals gezegd een fase van illusie. Dit duidt erop dat hij al vanuit de gescheidenheid denkt. Het is immers vanuit de scheiding tussen moeder en kind dat het een illusie wordt om te denken dat je nog écht samen bent. Bornemark verzet zich tegen dit binaire denken van ofwel alleen ofwel samen. Ze maakt duidelijk dat we gewend zijn om te denken in gescheiden, autonome identiteiten. Dat ziet ze als een erfenis van Aristoteles, die in zijn wet van identiteit stelde dat iets altijd gelijk is aan zichzelf. Eén is één, en nooit twee. Maar dat is feitelijk onjuist als het over een zwanger lichaam gaat. Dat lichaam behuist, voedt, creëert een ander lichaam; het is niet zomaar één, het omvat twee. Zo begint ieders leven: als deel van een ander. En ook daarna zijn we meer verbonden met anderen dan we vaak denken.

Kijk mama

Aan zichzelf gelijk zijn impliceert een zekere mate van onveranderlijkheid. Hoe kun je immers een identiteit vaststellen als die steeds verandert? Toch veranderen we voortdurend in ons leven. We groeien niet alleen van een hulpeloze, kleine baby uit tot een volgroeide, zelfstandige volwassene, we veranderen ook van karakter. We laten ons door anderen beïnvloeden met betrekking tot gewoontes en voorkeuren. We zijn nooit geheel gescheiden van anderen, maar ontwikkelen ons in een samenhang. Dat gebeurt meestal zonder vooropgezet plan, de vorming van ons karakter overkomt ons.

Zo ontdekte ik door mijn moederschap dat ik een heel zorgzaam type ben. Voeden, troosten, het waken over het nest gingen me als vanzelf af. Als een van mijn kinderen verdrietig was, welde er in mij een warmte op, die ik als een deken om mijn kind wikkelde. Soms was het alsof ik meer vanuit de behoeftes van mijn kinderen dacht en voelde dan vanuit mezelf. Hier is sprake van een ‘wij’ waar ook vaders, niet-biologische moeders en eigenlijk alle ouders zich in kunnen herkennen: in de zorgende aandacht voor je kind kun je soms de grens tussen jezelf en je kind kwijtraken. Je denkt voor je kinderen, alsof ze deel van je zijn.

Een kind went langzaam aan een realiteit waarin de moeder hem niet toebehoort

Als we niet de geboorte, maar de fase ervoor als begin zien, kunnen we een ‘wij’ of in elk geval een afhankelijke relatie tussen twee ikken als basis van de zorg nemen. Het gedeelde samenzijn tijdens de zwangerschap gaat via het instinctieve zorgen langzaam over in een meer gescheiden bestaan. De peuter wil als een ‘ik’ gezien worden dat al veel zelf kan, maar het liefst nog wel bevestigd door de ouders. ‘Mama! Mama kijk! Kijk, mama!’ Het kon de hele dag doorgaan. Het was alsof ze niet bestonden zonder mijn ogen. Doodvermoeiend kon het zijn, maar ik begreep het wel. Ons bestaan doet ertoe als we gezien worden, herkend, bekrachtigd. Een behoefte die minder wordt tijdens het opgroeien, maar nooit helemaal verdwijnt.

Groeien

Het leven en vooral het opgroeien van kinderen kwam op mij over als een onophoudelijk proces van verandering. Wanneer ik vaststelde dat mijn kind iets kon wat het daarvoor niet kon, was ik daarmee rijkelijk laat: het had de groei al doorgemaakt. Je loopt altijd achter op de ontwikkeling van je kind.

Mijn kinderen hadden toen ze klein waren zulke verschillende karakters dat ze vaak om een ander soort aandacht vroegen. Mijn dochter was feller, maar ook onzekerder, twijfelde meer. Bepaalde regels die ze niet begreep konden haar in paniek brengen, andere afspraken volgde ze juist moeiteloos op. Hier kwam ik in de loop der tijd achter. Mijn zoon was ongeduriger, beweeglijk, zijn lichaam barstte van de energie. Hem aan tafel laten stilzitten zorgde voor herhaalde strijd. Van mij mocht hij zo gauw hij klaar was met eten van tafel en hoefde hij niet te wachten op de anderen. Er waren ouders die dit afkeurden. Dat was geen goede opvoeding, zo leerde je ze niet hoe het hoorde.

De zorg voor mijn kinderen schommelde tussen aanvoelen, beschermen en steeds opnieuw heroverwegen. Tussen waken, sturen, observeren, vertrouwen en vrijlaten. Een voortdurend samenkomen van gevoel en ratio. Uitproberen en bijstellen. Ik handelde vanuit een hecht samenzijn, maar streefde ernaar dat ze zich als individuen vrij zouden voelen.

Dat ik moeite heb met regels consequent handhaven, betekent geenszins dat ik tegen duidelijkheid ben. Ik houd juist van duidelijkheid, maar daaronder versta ik niet per se regels opvolgen, maar eerder: de dingen begrijpen. Ook in het zorgen streef ik naar begrip. Ik wil mijn kinderen begrijpen, maar ik wil ook tegemoetkomen aan hun verlangen naar begrip. Natuurlijk kan een peuter niet alles begrijpen en dat hoeft ook niet, maar desondanks vond ik het belangrijk om hun tegenargumenten en gevoelens van kleins af aan serieus te nemen.

Eigenlijk had ik mijn kinderen, inmiddels grote tieners, nog willen vragen wat ze vinden van wat ik hier schrijf over mijn regelloze zorgstijl. Maar mijn dochter heeft het te druk met haar studie en mijn zoon zit momenteel met drie klasgenoten, allemaal zestien jaar, in de trein naar Bulgarije. Ze moeten acht keer overstappen en de reis duurt drie dagen. Mijn geliefde is verbaasd dat ik hem dit laat doen zonder ouderbegeleiding. Nu stel ik mezelf de vraag of ik mijn kinderen misschien té vrij laat. Het blijft zoeken naar een balans. Eigenlijk weet ik het eenvoudig niet. Als mijn zoon straks gezond en wel thuis is, kan ik zeggen dat het goed was wat ik deed.