Sinds enkele tientallen jaren richten historici hun aandacht bij voorkeur op periodes van lange duur, alsof ze naar boven willen brengen wat er onder de politieke wisselvalligheden en afzonderlijke episodes verborgen ligt aan stabiel, bijna onwrikbaar evenwicht, aan onomkeerbare processen en vastliggende reguleringen, aan zich ontwikkelende verschijnselen die na een eeuwenlange voortgang hun hoogtepunt bereiken en dan omslaan, aan bewegingen van stapeling en trage verzadiging, aan de kolossale, roerloze en zwijgende draagconstructies die door een wirwar van traditionele verhalen overdekt waren geraakt met een dikke laag gebeurtenissen. Voor het uitwerken van zo’n analyse beschikken historici over instrumenten die ze voor een deel zelf hebben gefabriceerd en voor een deel van anderen hebben overgenomen: modellen van economische groei, kwantitatieve analyses van handelsstromen, curven van demografische toename en krimp, studies van het klimaat met zijn schommelingen, vastgestelde sociologische constanten, beschrijvingen van technische aanpassingen, van hun verspreiding en bestendiging. Dankzij die instrumenten konden historici in het veld van de geschiedenis verschillende sedimentaire lagen onderscheiden; de lineaire gebeurtenissen waar het historisch onderzoek zich tot dan toe op had gericht, maakten plaats voor een spel van loskoppelingen in de diepte. Onder de roerige geschiedenis van regeringen, oorlogen en hongersnoden tekenen zich geschiedenissen af die voor het oog bijna onbeweeglijk blijven en alleen nauw merkbaar evolueren: de geschiedenis van de zeevaartroutes, van het graan en de goudmijnen, van droogte en irrigatie, van de vruchtwisseling op de akkers, van het door de mens bereikte evenwicht tussen honger en overvloed.
Michel Foucault (1926-1984) was een invloedrijke Franse filosoof. Zijn belangrijkste thema is macht, en dan met name hoe macht van invloed is op mensen en op hun kennis. Tegen het einde van zijn leven hield hij zich bezig met ethiek. Hij schreef meerdere boeken, waaronder Geschiedenis van de waanzin (1961), De woorden en de dingen (1966) en Discipline, toezicht en straf (1975).
Ongeveer tegelijkertijd was er een tegengestelde ontwikkeling gaande in de disciplines die men aanduidt als ideeëngeschiedenis, wetenschapsgeschiedenis, filosofiegeschiedenis, geschiedenis van het denken, van de literatuur – disciplines waarvan we het specifieke karakter vooralsnog buiten beeld laten en die zich, ondanks de term ‘geschiedenis’, grotendeels onttrekken aan de inspanningen en methoden van historici. Die tegengestelde ontwikkeling hield in dat de aandacht verschoof van veelomvattende eenheden als ‘tijdperken’ of ‘eeuwen’ naar juist de breukverschijnselen. Onder de langgerekte continuïteit van het denken, onder de massale, homogene uitingen van een bepaalde geest of collectieve mentaliteit, onder de koppige voortgang van een wetenschap die zich van meet af aan erop toelegt te blijven bestaan en zich te voltooien, onder de taaie volharding van een bepaald genre, van een vorm, een discipline of theoretische activiteit, speurt men nu naar de weerslag van onderbrekingen.
Het grote probleem waarmee zulke historische analyses te maken krijgen – en al te maken hebben – is dus niet meer dat moet worden uitgezocht langs welke wegen de continuïteiten zich konden vestigen, op welke manier een en hetzelfde patroon in stand kon blijven en voor al die uiteenlopende, elkaar opvolgende denkers één enkele horizon kon vormen, welke manier van handelen en welke ondersteuning voortkomen uit het spel van doorgeven, hernemen, vergeten en herhalen, hoe de oorsprong zijn heerschappij kan uitstrekken tot ver voorbij zichzelf, tot aan de nooit gegeven voltooiing – nee, hier is het geen kwestie meer van tradities en sporen, maar van breuken en grenzen; het gaat niet meer om een fundament waarop wordt voortgebouwd, maar om transformaties die als fundering, als nieuwe fundamenten gelden.
Samengevat: de geschiedenis van het denken, van de kennis, van filosofie en literatuur, lijkt de breuken te verveelvoudigen en op zoek te zijn naar alle mogelijke staketsels van discontinuïteit, terwijl de geschiedeniswetenschap in de gangbare zin, ofwel de geschiedenis tout court, de inkepingen van de gebeurtenissen lijkt weg te werken achter onwankelbare structuren.
Transformaties zijn de nieuwe fundamenten geworden
Maar laten we ons geen illusie maken over deze kruislingse ontwikkeling. We mogen ons niet laten verleiden door de schijn en ons inbeelden dat sommige historische disciplines van het continue naar het discontinue zijn gegaan, terwijl andere zijn geëvolueerd van het discontinue gewemel naar de grote, onverdeelde eenheden; we moeten ons niet inbeelden dat er in de analyse van politiek, instituties en economie een steeds grotere gevoeligheid voor veelomvattende determinaties is ontstaan, terwijl er bij het analyseren van de ideeën en van het weten steeds meer aandacht is gekomen voor het spel van de verschillen; er is geen aanleiding om te denken dat deze twee grote beschrijvingsvormen elkaar hebben gekruist zonder elkaar te herkennen.
In beide gevallen waren er dezelfde problemen, die echter aan de oppervlakte tegengestelde effecten hadden. Die problemen kunnen kort en bondig worden samengevat: het document staat ter discussie. Geen misverstand: het is evident dat men, sinds de geschiedeniswetenschap bestaat, documenten heeft benut, ze heeft bestudeerd en zich er vragen over heeft gesteld; niet alleen heeft men zich afgevraagd wat ze wilden zeggen, maar ook of ze wel de waarheid spraken en waar hun waarheidspretentie op was gebaseerd, of ze oprecht waren of niet, goed geïnformeerd of onwetend, authentiek of onwaarachtig. Maar al die vragen en die hele lading aan kritische onrust richtten zich op eenzelfde doel: een reconstructie van het verleden waaruit ze afkomstig waren en dat alweer lang vervlogen was, en dit op basis van wat de documenten – soms met een half woord – te zeggen hadden; steevast werd het document behandeld als de taaluiting van een stem die inmiddels niet meer sprak – als een spoor daarvan, vaag maar gelukkig te ontcijferen.
Alweer geruime tijd geleden diende zich echter een verschuiving aan, die ongetwijfeld nog niet is voltooid en waardoor de geschiedeniswetenschap anders tegenover het document is komen te staan; ze beschouwt het inmiddels niet meer als haar primaire taak om het document te interpreteren, om te bepalen of het de waarheid spreekt en wat voor expressieve waarde het heeft, maar om het van binnenuit te bestuderen en te analyseren: de geschiedeniswetenschap deelt het document in en bakent het af, rangschikt en ordent, splitst in niveaus, stelt reeksen op, brengt een onderscheid aan tussen wat wel en wat niet relevant is, markeert elementen, definieert eenheden, beschrijft relaties. Voor de geschiedeniswetenschap is het document dus niet langer het inerte materiaal met behulp waarvan ze probeert te reconstrueren wat mensen hebben gedaan en gezegd, probeert tot een reconstructie te komen van wat voorbij is en waarvan alleen nog een spoor is gebleven: binnen het documentaire weefsel zelf probeert ze eenheden, gehelen, reeksen en relaties vast te stellen.
In haar traditionele vorm was de geschiedenis erop uit de monumenten uit het verleden te memoriseren, ze om te vormen tot documenten en een stem te geven aan die sporen, die vaak op zichzelf niet verbaal zijn, of die in het verborgene iets anders zeggen dan ze in het openbaar uitdragen; tegenwoordig geldt de geschiedenis als een wetenschap die documenten omvormt tot monumenten en die, waar men voorheen sporen ontcijferde die mensen hadden achtergelaten om erin te ontdekken wat voor mensen het toen waren geweest, nu een grote hoeveelheid elementen van elkaar onderscheidt en van elkaar afzondert, ze groepeert, ze markeert, met elkaar in relatie brengt en er gehelen van maakt. Er was een tijd waarin de archeologie, als discipline van de zwijgende monumenten, van de levenloze sporen, van objecten zonder context en van door het verleden achtergelaten voorwerpen, de neiging had geschiedenis te worden en alleen betekenis kreeg als er een geschiedkundig discours over werd geconstrueerd; spelend met woorden zouden we kunnen zeggen dat de huidige geschiedenis juist weer de neiging heeft archeologie te worden – een intrinsieke beschrijving te geven van het monument.
Dit is een bewerkt fragment uit de inleiding van De archeologie van het weten (Boom, 2025).
De archeologie van het weten
Michel Foucault
vert. Jeanne Holierhoek
Boom
280 blz.
€ 34,90