Filosoof Fleur Jongepier (1986) heeft weer eens berghonger: het verlangen naar gerommel van steenval in de verte, naar steile afgronden en de schaduw van de bergen. Ze vergelijkt het met ‘een soort zenuwachtigheid’ of ‘jeuk’ die vooral komt opzetten als ze lang niet in de bergen geweest is. Eigenlijk zou ze in de meivakantie van 2025 drie weken naar de Noord-Italiaanse Alpen vertrekken, naar Val d’Ossola om precies te zijn, waar ze sinds een paar jaar een huis heeft. Maar: hond Oggi is ziek, dus blijft ze thuis.
In het nieuwe boek van Jongepier, getiteld Berghonger. Vragen naar de onbekende weg, leert de lezer Oggi kennen als het trouwe (en meestal enige) gezelschap op haar meerdaagse bergtochten. Overdag trotseren ze samen alles wat de omgeving voor hen in petto heeft, ‘s avonds kruipen ze dicht tegen elkaar aan in een tentje. Nu ligt Oggi te slapen aan haar voeten, onder de grote tafel in haar huis in Utrecht. ‘Ze is eigenlijk altijd bij me, ook in de bergen. Ik kan me niet eens meer voorstellen hoe het daar is zonder haar.’
Fleur Jongepier (1986) is filosoof en publicist. Ze schreef columns en artikelen voor onder andere de Volkskrant, NRC en Bij Nader Inzien. 22 mei verschijnt haar boek Berghonger.
Berghonger gaat over wat het met een mens doet om in de bergen te zijn. Het is een boek over eindeloos lopen, klimmen en vallen, over al je zintuigen de kost geven en merken hoe het landschap op je inwerkt – zonder dat je daar iets voor hoeft te doen. Jongepier onderneemt een meanderende zoektocht naar wat er in de bergen kan gebeuren met het hoofd en het lichaam, die als het ware stuivertje wisselen.
Want hoe meer tijd ze in de bergen doorbrengt, hoe stiller haar hoofd wordt en hoe meer beslissingen ze aan haar lichaam overlaat. Beslissingen waarvan ze meestal pas later, als ze al lang en breed uit de bergen teruggekeerd is, doorheeft dat ze die heeft gemaakt: ‘Ik denk er geen seconde aan (…), op de berg,’ noteert Jongepier na een van haar tochten. ‘Maar ik voel, als ik weer thuis ben, dat er iets onder mijn huid gekropen is. Iets scherps en bergvormigs.’
Tekst loopt door onder afbeelding

Nevel
Het is opmerkelijk dat Jongepier over in de bergen zijn nu juist een boek is gaan schrijven – een activiteit waarbij je achter een bureau plaatsneemt om na te denken met je hoofd, je gedachten in taal te gieten en aan het papier toe te vertrouwen. Waarom heeft ze dat gedaan? ‘Een vorm van beroepsdeformatie,’ zegt ze lachend, verwijzend naar haar achtergrond als academisch filosoof. Jongepier is jarenlang als docent en onderzoeker verbonden geweest aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In 2022 verliet ze de academische wereld vanwege sociale onveiligheid op de universiteit. Ze was toen net aan dit boek begonnen. In die periode ging ze ook radicaal anders denken over denken en de zin daarvan.
‘Ik heb het altijd vanzelfsprekend gevonden dat je over datgene wat je interessant, mooi en belangrijk vindt vooral denkt, praat en schrijft,’ vertelt Jongepier. ‘In de geschiedenis hebben allerlei filosofen bovendien een romantisch beeld gehad van op een verlaten bergtop gaan zitten en de wereld overdenken. Hoe langer ik zelf in de bergen was, hoe meer ik aan beide ideeën ging twijfelen.’
In de bergen lopen en klimmen levert haar doorgaans namelijk veel meer op dan denken en praten, vertelt ze. En in de bergen zijn is een veel zintuiglijker manier van in de wereld zijn dan het romantische beeld van de peinzende filosoof op de bergtop doet vermoeden. ‘Ik zie bijvoorbeeld de nevel in de vallei met de bergen erachter waar ik een paar dagen daarvoor nog was,’ vertelt Jongepier. ‘Vervolgens komt er zomaar een herinnering op aan de alpenkauwtjes die me daar gezelschap hielden. Of ik ruik ineens de geur van een lariksboom. Dat is toch veel mooier dan je hoofd te breken over wat “het sublieme” precies is? Een bergtop waarop alleen maar gefilosofeerd wordt, is een beledigde bergtop.’
‘Ik beleef een leven met hoge pieken door letterlijk de hoogte in te gaan’
De afgelopen jaren is de rol van denken in het leven van Jongepier steeds kleiner geworden. Ze beschouwt het inmiddels meer als een hobby die je kunt beoefenen: sommige mensen gaan klimmen, andere mensen denken na. ‘Dat maakte het overigens ook moeilijker om het boek te voltooien,’ vertelt ze. ‘In de bergen kon ik er niet aan werken, omdat ik daar nauwelijks nog gedachten had die in zinnen te vangen zijn. De kans is klein dat ik hierna nog eens een filosofisch boek zal schrijven. Toch ben ik blij dat dit boek er nu ligt en dat ik heb geprobeerd niet vanuit stelligheid, maar vanuit kwetsbaarheid te schrijven. Ik hoop dat de ervaringen die ik beschrijf bij anderen resoneren. Maar mijn boek is vooral een oproep om niet binnen te gaan zitten mijmeren, maar de hort op te gaan.’
Tekst loopt door onder afbeelding

Zelf op zeeniveau
Wie zijn bergschoenen aantrekt en een significant aantal meters is gestegen, zou weleens een heel nieuw zelf kunnen worden, net zoals Jongepier regelmatig overkomt. ‘Het bergzelf’ noemt ze dat – een zelf dat nieuwe vragen stelt, en andere dingen ziet, hoort en voelt dan het ‘zelf op zeeniveau’. Tegelijkertijd ís ze allebei die zelven, benadrukt Jongepier, en dat wil ze ook zijn. ‘In de bergen kan ik kinderlijk euforisch en avontuurlijk zijn, maar ook rustiger. Allerlei dingen waar ik me op zeeniveau druk over maak, spelen in de bergen geen rol. Andersom kan ik me in de bergen juist bezighouden met grotere thema’s en langere lijnen, waar ik op zeeniveau te weinig tijd voor heb. De bergen helpen om het kompas opnieuw in te stellen. En als ik terug ben op zeeniveau, pluk ik daar de vruchten van: ik voel me dan minder machteloos en afgestompt over het onrecht dat ik daar tegenkom.’
Inmiddels werkt Jongepier op zeeniveau parttime bij Milieudefensie. De rest van haar tijd vult ze vooral met boulderen, aquarelleren en fotograferen. Dat is nogal een contrast met haar leven als academisch filosoof, glimlacht ze, en zonder het bergzelf had ze het roer nooit op die manier omgegooid. Tegelijkertijd wil ze ervoor waken om dat bergzelf al te veel te romantiseren.
‘De bergen kunnen het gevoel oproepen dat je het allemaal wel alleen kunt,’ zegt ze. ‘Maar na een tijdje kan alleen zijn in de bergen ook escapistisch worden, en het maakt je eenzaam. Het is voor mij dus van belang om altijd terug te keren naar het zelf op zeeniveau. Daar treed ik weer in contact met andere mensen en kan ik iets doen in de wereld dat verder reikt dan mijzelf als individu. Inmiddels lukt me dat zonder de torenhoge ambities die ik eerder op zeeniveau had. Ik heb nog steeds een leven met hoge pieken nodig, maar ik beleef die nu door letterlijk de hoogte in te gaan.’
Een leven met hoge pieken kan ook flinke dalen kennen, benoemt Jongepier. Een paar keer in haar leven werd ze overvallen door depressiviteit. Het soms gure, onvriendelijke berglandschap trekt haar ook om die reden. In de bergen wordt ze weleens overvallen door ‘bergmelancholie’. De aanblik van schoonheid om haar heen zorgt ervoor dat ze plotseling verdriet voelt, bijvoorbeeld bij het besef van de depressieve buien die zich op andere momenten in haar leven voordoen.
‘Wat ik ervaar in de bergen lijkt op het gevoel thuis te zijn bij een dierbare’
Het toelaten van dat verdriet heeft Jongepier geholpen om anders naar haar bergachtige inborst te kijken, vertelt ze. ‘Bergmelancholie is simpelweg het vermogen om je te relateren aan andere tijden, andere plekken, andere wezens, andere versies van jezelf. Het lijf is moe, de geest is stil, en dan hoor je zachtjes iets fluisteren: het is niet altijd zo geweest en het zal niet altijd zo zijn. Ik heb geleerd om die dalen te zien als een noodzakelijke tegenhanger van de pieken, die dus ook niet weggepoetst hoeven worden. Een plat, horizontaal leven is uiteindelijk niet aan mij besteed – ik word ongelukkig als het langdurig “wel prima” gaat.’
Tekst loopt door onder afbeelding

Gletsjerverdriet
Geregeld worstelt Jongepier met haar privilege om überhaupt de bergen in te kunnen trekken. De bergen zijn immers geen apolitieke plek, stelt ze: de armoede, maar ook het seksisme en racisme op zeeniveau zijn daar niet plotseling verdwenen. ‘De meeste bergwandelaars staan er niet bij stil, maar ze hebben al zoveel meezitten om in de bergen aanwezig te kunnen zijn: geld, een baan waarbij je vakantiedagen hebt en een leven waarbij je die vakantiedagen niet aan zorg hoeft te besteden. Het verlangen naar minder kan pas ontstaan als je genoeg hebt.’
En toch: als Jongepier op een bergtop staat, de ijle lucht inademt en overspoeld wordt door een piek van geluk, lukt het haar niet om dat echt als een privilege te beschouwen. ‘Het is niet zo simpel dat dit soort gelukspieken er alleen zijn voor de geprivilegieerde witte man op avontuur,’ zegt ze. ‘Ik zie steeds meer in dat dit soort ervaringen, waarbij je uit je lopende leven wordt getrokken en even ontploft van euforie, voor iedereen bereikbaar zouden moeten zijn. Ik besef dat we er eerst voor moeten zorgen dat niemand meer onder de armoedegrens terechtkomt, maar daarna zijn we dus nog lang niet klaar.’
Een tijdje geleden zag Jongepier tijdens een van haar tochten in de Alpen een blok ijs van een gletsjer afbreken. Ze voelde verdriet en woede over de schade die de opwarming van de aarde teweegbrengt. In het licht van de huidige ecologische crisis voelt ze enige sympathie ten opzichte van filosofische denkers die de grens tussen mens en natuur opheffen en onze antropomorfe blik openbreken, zoals de Amerikaanse ecoloog Aldo Leopold en de Japanse zenmeester Dogen. Tegelijkertijd vraagt Jongepier zich af of het wel zo’n goede gewoonte is om, in de woorden van Dogen, te leren ‘denken als een berg’: om je te identificeren met een berg, met een ecosysteem, met de natuur als geheel.
Het is namelijk de vraag wat zo’n identificatieproces betekent voor de verantwoordelijkheid die we als menselijke soort voor de wereld dragen, zegt Jongepier. Daarom pleit ze ervoor om onderscheid te maken tussen de vraag hoe we onszelf begrijpen in relatie tot de natuur en de ethische vraag waar die natuur bij geholpen is. ‘Wil ik de boom, het everzwijn, de bosuil, de bloemen in het gras en de bergen tegenover mij beschermen om mezelf te beschermen? Ben ik de berg, wil ik de berg zijn? Dat geloof ik niet. Als ik een zwangere ree op een alpenweide zie grazen, brengt haar schoonheid van alles bij me teweeg, juist omdat ik niet geloof dat ik zelf de ree ben.’
Als we willen dat klimaatverdriet en -woede zich ook vertalen in activisme, lijkt het Jongepier beter om niet te ‘denken als een berg’, maar de berg te beschouwen als een goede vriend: als iemand die trouw en dichtbij kan zijn, maar waarmee je niet samenvalt. ‘Mijn betrokkenheid bij de berg komt voort uit het gemis dat ik kan voelen als ik een goede vriend te lang niet heb gezien,’ zegt ze. ‘Het thuisgevoel dat ik ervaar als ik terugkom in de bergen, lijkt op het gevoel thuis te zijn bij een dierbare. Mijn ontzag en bewondering voor de berg en mijn gletsjerverdriet zijn gebaseerd op het feit dat de berg en ik allebei iets anders zijn.’
Berghonger. Vragen naar de onbekende weg
Fleur Jongepier
De Bezige Bij
320 blz.
€ 23,99