1. Inleiding: ‘De werkelijkheid is de beweging zelf’
Filosofie is makkelijker als je denkt. Maar is denken ook veranderen? Een inleiding in de filosofie van de verandering.
Wie een oude jeugdfoto van zichzelf ziet, kan bevangen raken door gevoelens van vervreemding en verbazing. Hoe kan er zoveel veranderd zijn? Het opmerkelijke is dat je jezelf normaal gesproken door al die veranderingen heen als min of meer dezelfde persoon ervaart. Pas door de sprong in de tijd die de foto mogelijk maakt, zie je plots de verandering. Maar zelfs dan is het nog moeilijk om vat te krijgen op wát er dan precies veranderd is. Dat geeft te denken: wat is verandering eigenlijk?
In ons hoofd zetten we de dingen stil
Tegenwoordig klinkt het haast als een dooddoener om te zeggen dat alles veranderlijk is. Toch was dat wel wat Herakleitos (ca. 540-480 v.Chr.) dacht. ‘Je kunt niet twee keer in dezelfde rivier stappen,’ schreef hij. ‘In dezelfde rivier stappen we en stappen we niet, we zijn en we zijn niet.’ Minder bekend is dat hij een tijdgenoot had die precies het tegengestelde beweerde. Volgens Parmenides kon verandering niet bestaan. Hij redeneerde als volgt: alles wat verandert, is op weg naar iets wat het nog niet is. Maar alles wat is, kan niet tegelijk ook iets niet zijn. Dus verandering bestaat niet. Al het zijn is volgens hem absoluut en noodzakelijk.
De ene filosoof gelooft dat alles continu verandert, de ander denkt dat verandering niet eens bestaat – hoe moeten we dat begrijpen? De Franse filosoof Henri Bergson (1859-1941) gaf hiervoor een elegante verklaring. Verandering is een kwestie van perceptie, meende hij. ‘De werkelijkheid is de beweging zelf.’ Maar hij voegde daaraan toe: ‘In het dagelijks leven is het praktischer om te denken en spreken in termen van dingen die in principe stilstaan en bij uitzondering bewegen of worden bewogen.’
Alles verandert, maar in het hoofd zetten we voor ons eigen gemak de dingen stil. Misschien dat dit verklaart waarom we de veranderingen om ons heen, zelfs die met betrekking tot onszelf, maar zo moeilijk voor ogen krijgen. De filosoof Gilles Deleuze (1925-1995) pleitte er dan ook voor dat het denken met de veranderlijke wereld in de pas moet lopen; denken moet een vorm van veranderen zijn.
Daarmee zijn natuurlijk nog niet alle mysteries rondom verandering opgelost. Wat bijvoorbeeld te denken van het feit dat alles weliswaar lijkt te veranderen, maar dat de veranderingen die je zelf zou willen bewerkstelligen soms zo stroef lijken te gaan? Du musst dein Leben ändern, schreef de Duitse dichter Rainer Maria Rilke (1875-1926): je moet je leven veranderen. Maar als alles voortdurend verandert, lijkt die uitspraak overbodig. Al kun je je dan nog altijd afvragen: hoe verander ik mezelf de juiste richting op?
2. Vragen stellen: kan bestaan zonder verandering?
De filosoof stelt vragen. Maar welke vragen stelt de filosoof dan? Oefen hier de vragende houding van de filosofie.
Volgens Socrates, Cicero en Montaigne is filosoferen niet alleen de kunst van het vragen, maar is filosoferen ook leren sterven. En daarmee is meteen veel gezegd over het soort vragen dat de filosoof stelt: wat komt er na de dood? Wat is leven? Vragen die vragen om een antwoord, terwijl je weet dat dat er niet is. De vraag van de filosoof laat zien dat we het leven nooit van buitenaf kunnen verklaren en dat we dus telkens onze wereld van binnenuit moeten bestuderen. Probeer nu eens met die houding deze vraag te stellen: kan bestaan zonder verandering? (En welke vragen zijn er nog meer te bedenken?)
Moet bij verandering altijd iets hetzelfde blijven?
Hoe kan iemand altijd veranderen zonder ooit een ander te worden?
Kun je jezelf veranderen?
Bestaat verandering als niemand die ziet?
Bestaat zekerheid als alles altijd verandert?
Wat kan verandering meer zijn dan een ander perspectief op hetzelfde?
3. Paradox: ‘Het doet er niet toe dat mijn stem er niet toe doet’
Kun je denken dat je denkt zonder dat je denkt? Filosofie is moeilijker als je denkt in paradoxen. Door Barteld Kooi.
De politiek is voortdurend in beweging: nieuwe partijen, nieuwe crises, nieuwe wetgeving, nieuwe politici (of oude op een nieuwe positie). Het is nauwelijks mogelijk alle politieke veranderingen bij te houden. Toch blijft ook veel hetzelfde: het systeem, de tegenstellingen, de posities, de ideologieën. Ook veel wetgeving blijft jarenlang ongewijzigd. De grootste politieke verandering in mijn leven is eigenlijk best klein: toen ik achttien werd, mocht ik eindelijk stemmen.
Ik ben vrij plichtsgetrouw als het aankomt op mijn stemrecht. De Tweede Kamer, het Europees Parlement, de Waterschappen, de gemeente, de provincie, maar ook de faculteitsraad – ik heb me wat afgestemd. De treurige werkelijkheid is dat mijn stem in feite niets heeft uitgemaakt. Als ik nooit had gestemd of als ik anders had gestemd, dan waren de zetelverdelingen bij al die verkiezingen hetzelfde geweest. Sommige mensen ergeren zich aan de lage opkomst bij een verkiezing. Ik verbaas me dat er überhaupt nog mensen stemmen. Het maakt toch niet uit. Dat is ook precies wat mensen vaak zeggen die niet stemmen. Dit probleem wordt door filosofen ook wel de voting paradox genoemd.
Volgens Kants categorische imperatief is een handeling goed als je zou willen dat die een algemene wet is. Dat klinkt wat abstract, maar het betekent dat je handeling goed is als het goed is wanneer iedereen zo handelt als jij. Dus pas als ik het prima zou vinden dat niemand gaat stemmen, dan zou het goed zijn als ik niet zou stemmen. Maar dat vind ik helemaal niet goed: het zou desastreus zijn voor de democratie. Kortom, als we Kant volgen, komen we tot de conclusie dat iedereen moet stemmen. Het gaat daarbij niet om de uitslag. Kant verwerpt elke vorm van consequentialisme, waarin de gevolgen van een handeling bepalen of die handeling moreel goed of slecht is. Dus het doet er niet toe dat mijn stem er niet toe doet.
Even tussendoor… Elke week zelf leren denken met Filosofie Magazine? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Voor mij als trouwe stemmer biedt Kants perspectief filosofische troost. Misschien is Kants opvatting wel net zo troostrijk als het besef dat een slechte uitslag van de verkiezingen door mij niet te voorkomen was. De paradox dwingt ons om te zien dat het in de politiek niet om individuen gaat, maar om de maatschappij als geheel, terwijl die maatschappij tegelijk wel uit individuen bestaat.
4. Gedachte-experiment: veranderen en toch dezelfde persoon blijven
Wetenschap toetst met experimenten de feiten, filosofie toetst met experimenten het denken.
Stel je voor!
Wat maakt iemand tot dezelfde persoon? Over deze vraag buigt de Britse filosoof John Locke zich in An essay concerning human understanding (1689). Hij begint met het vaststellen van een basisprincipe van identiteit: wat maakt dat iets zichzelf is en niet iets anders? Wat maakt dat dit tijdschrift bijvoorbeeld dít tijdschrift is, en niet een ander? Dat komt, schrijft hij, omdat er nooit twee dingen op dezelfde plek op hetzelfde tijdstip kunnen bestaan. Dit tijdschrift is dit tijdschrift omdat het zich híér nú bevindt.
Maar, meent Locke, voor persoonlijke identiteit hebben we daar niet genoeg aan. Een mens maakt in zijn leven immers grote veranderingen door: hij wordt als kind geboren, wordt een puber, een volwassene, een ouderling en hij sterft. Spreek je dan de hele tijd over dezelfde persoon? Om vast te stellen wat een mens nu tot dezelfde mens maakt, komt Locke met een gedachte-experiment. Stel je voor, schrijft hij, dat ‘de ziel van een prins, die het hele bewustzijn van de prins en al zijn herinneringen meedraagt, terechtkomt in het lichaam van een schoenmaker, wiens ziel al is vertrokken’. Iedereen die zich hiervan een voorstelling maakt, snapt direct dat het hier nog steeds om de prins gaat, denkt Locke. Elke andere gedachte zou onzinnig zijn; het is dezelfde persoon, maar dan in een ander lichaam. Het enige wat ertoe doet bij personen is wat hij ‘psychologische continuïteit’ noemt: zolang iemand zijn herinneringen heeft, is hij nog zichzelf.
Echt?!
Lockes theorie heeft vergaande consequenties. Eén daarvan is dat iemand met dementie niet langer dezelfde persoon is: hij kan immers niet meer bij zijn herinneringen. Het staat buiten kijf dat dementie iemand ingrijpend verandert. Maar volgens de Franse filosoof Paul Ricoeur (1913-2005) is het te kort door de bocht om te zeggen dat diegene dan niet langer dezelfde persoon is. Volgens hem moet je onderscheid maken tussen twee soorten van identiteit. De eerste vorm is idem, identiteit die ontstaat door continuïteit, zoals iemands geheugen. Deze vorm van identiteit is bij een persoon met dementie aangetast. Maar er is ook nog een tweede vorm van identiteit: ipse, oftewel identiteit door verandering. Ook al zijn er geen herinneringen meer, er is nog steeds een ‘ik’ dat alle veranderingen doormaakt en zich daar dingen over afvraagt. Dat maakt dementie zo schrijnend: iemand is niet meer dezelfde en toch ook weer wel.
5. Close reading: Bergon over verandering
Filosofie is ook makkelijker als je leest. Goed leest. Filosofische bronteksten zijn niet altijd even makkelijk te begrijpen. Daarom helpen we je in een close reading op weg met extra context en commentaar bij deze tekst van Henri Bergson over verandering.
Laten wij*1 naar een melodietje luisteren en het over ons laten komen*2. Hebben wij niet de duidelijke gewaarwording van een beweging die niet vastzit aan een bewegend lichaam, van een verandering zonder een iets dat verandert?*3 Die verandering heeft niets nodig, zij is het zelf. En ook al kost het tijd, zij is ondeelbaar. Als de melodie eerder zou stoppen, zou het niet langer hetzelfde geluidsblok zijn maar een ander dat ook ondeelbaar is. Wij hebben ongetwijfeld de neiging de melodie onder te verdelen*4 en ons, in plaats van de ononderbroken opeenvolging ervan, een reeks naast elkaar geplaatste afzonderlijke tonen voor te stellen. Maar waarom? Omdat wij de discontinue reeks pogingen in gedachten hebben die wij doen om, als wij zelf zingen, de klank die wij gehoord hebben bij benadering opnieuw te vormen en ook omdat onze gehoorwaarneming zich aangewend heeft zich met visuele beelden te omgeven. Wij horen de melodie dan via het beeld dat een dirigent ervan zou hebben die voor zijn partituur staat. Wij stellen ons noten voor die geplaatst zijn naast noten op een denkbeeldig blad papier. Wij denken aan een toetsenbord waarop iemand speelt, aan de strijkstok die heen en weer gaat, aan de musicus voor wie elk zijn partij speelt naast de anderen. Laten wij die ruimtelijke beelden vergeten.*5 Dan houden wij de pure verandering*6 over die het alleen af kan, helemaal niet onderverdeeld, helemaal niet gekoppeld aan een ‘iets’ dat verandert.
Uit: Henri Bergson, Essays over bewustzijn en verandering, vert. Joke van Zijl, ISVW Uitgevers, 2016.
- De Franse filosoof Henri Bergson (1859-1941) verzette zich tegen de neiging om de wereld alleen met een natuurwetenschappelijke blik te bezien. Volgens hem moeten we ons bezighouden met de menselijke ervaring van de werkelijkheid, die veel rijker is. In de bundel Essays over bewustzijn en verandering onderzoekt Bergson de manier waarop we tijd, mogelijkheid en verandering waarnemen.
- We nemen de wereld volgens Bergson meestal niet direct waar. Tussen ons en de werkelijkheid zitten allerlei ideeën en denkpatronen die onze waarneming beïnvloeden. In het essay ‘Hoe verandering wordt waargenomen’ (1911), waaruit dit fragment afkomstig is, probeert hij terug te keren naar de directe ervaring van verandering door naar muziek te luisteren. Leun achterover, zegt hij, en luister naar een melodietje.
- Het eerste wat opvalt is volgens Bergson dat een melodie niet een ‘iets’ is dat verandert. We hebben de neiging om te denken dat verandering altijd een object nodig heeft: als we een witte muur blauw verven, zeggen we dat de muur van kleur verandert. Maar in het geval van muziek is er geen object dat de verandering ‘draagt’: het is alleen maar verandering. De ene toon volgt op de andere en elke keer verandert alles.
- Bergson doet nog een observatie over de manier waarop we over verandering nadenken: we delen verandering op in stukjes. Hij neemt opnieuw het melodietje als voorbeeld. We zien een melodie vaak als een opeenvolging van losse tonen. Maar als we goed luisteren horen we geen losse tonen, volgens Bergson. De klanken van een melodie vormen voor het gehoor een ononderbroken geheel. Je kunt een melodie wel eerder afbreken, maar dan krijg je een ander geheel, een andere melodie.
- Waar komt onze neiging om een melodie in stukken op te delen vandaan? Dat komt, denkt Bergson, doordat we het gehoor laten verdringen door het zicht. De melodie die we horen is een geheel. Maar als we ons een beeld vormen van de melodie, zien we losse noten op een notenbalk voor ons of individuele pianotoetsen. Om een melodie goed te ervaren, moeten we die ruimtelijke beelden vergeten.
- Bergson neemt muziek als voorbeeld van verandering, maar zijn conclusies gelden voor alle veranderingen. De pure verandering, losgemaakt van denkpatronen die onze ervaring vertroebelen, is ondeelbaar en staat helemaal op zichzelf.