1. Inleiding: ‘Genot is het hoogste doel’
Filosofie is makkelijker als je denkt. Maar wordt het ook lekkerder? Een korte inleiding in de filosofie van het genot.
Niet zelden wordt genot sterker als het genieten stiekem gebeurt. Een heimelijk opgestoken sigaret, nog snel een extra stuk chocola, een geheime affaire. Veel filosofen hebben zich afgevraagd of zulke guilty pleasures wel bijdragen aan een gelukkig leven. Komt genot voort uit dingen die lekker zijn, of genieten we pas optimaal als we genieten van goede zaken?
Volgens de Griekse wijsgeer Epicurus (341-270 v.Chr.) is dat laatste het geval. Epicurus was de grondlegger van het hedonisme, een filosofische stroming die stelt dat genot ‘het hoogste doel’ is. Daar kreeg hij veel kritiek op: leidt het najagen van genot niet tot een mateloos leven vol eten, drinken en seks? Maar volgens Epicurus draait werkelijk genot niet om de korte, maar om de lange termijn. De hedonist volgt niet blindelings zijn instincten, maar gebruikt zijn verstand om te bepalen welke geneugten hij moet nastreven. Zelf leefde Epicurus op water en brood, zodat elk extraatje als een grote luxe voelde.
‘Seks is altijd een combinatie van genot en pijn’
Maar volgens Michel Onfray (1959) moeten we ons juist veel meer laten meeslepen door ons lichaam. Wie van genot een verstandelijke aangelegenheid maakt, heeft niet goed begrepen wat genot is, stelt de Franse genotsfilosoof. ‘Het lichaam is ons speelparadijs.’ De wereld komt tot leven als we onze zintuigen ervan laten genieten – van de smaken, de geuren, de aanrakingen. Als je een gerecht kiest in een restaurant, zegt Onfray, doe dat dan niet op basis wat het gezondst is, maar wat het heerlijkst is. Volgens Onfray moeten we af van het begrip ‘guilty pleasure’, want genot zou nooit gepaard hoeven gaan met schuldgevoel. Het is de weg naar een betekenisvol leven.
Dat het genot van de een soms leidt tot de pijn van de ander, is volgens de Franse verlichtingsfilosoof Marquis de Sade (1740-1814) ook geen reden om wat matiger met de lichamelijke geneugten om te gaan. Genot en pijn zijn volgens hem onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zelfs ‘seks is altijd een combinatie van genot en pijn’. In zijn geval klopte dat zeker. De al te verlichte denker, en schrijver van het onorthodoxe 120 dagen in Sodom, liet zichzelf graag geselen tijdens een vrijpartij.
Maar ook een veel redelijker filosoof als Jean-Luc Nancy (1940-2021) dacht dat pijn en genot dicht bij elkaar liggen. Wie pijn heeft of geniet, voelt zich op een intense manier geraakt door de wereld. Voor even ben je geen afgesloten individu meer; je raakt buiten jezelf. Niet voor niets noemen de Fransen een orgasme la petite mort, zegt Nancy. Net als bij de dood gaat bij genot onze ervaring een grens over. Genot moet je voelen, maar het is beslist makkelijker als je denkt.
2. Vragen stellen: is geluk zonder genot mogelijk?
De filosoof stelt vragen. Maar welke vragen stelt de filosoof dan? Oefen hier de vragende houding van de filosofie.
Volgens Socrates, Cicero en Montaigne is filosoferen niet alleen de kunst van het vragen, maar is filosoferen ook leren sterven. En daarmee is meteen veel gezegd over het soort vragen dat de filosoof stelt: wat komt er na de dood? Wat is leven? Vragen die vragen om een antwoord, terwijl je weet dat dat er niet is. De vraag van de filosoof laat zien dat we het leven nooit van buitenaf kunnen verklaren en dat we dus telkens onze wereld van binnenuit moeten bestuderen. Probeer nu eens met die houding deze vraag te stellen: is geluk zonder genot mogelijk? (En welke vragen zijn er nog meer te bedenken?)
Kan genot ook alleen geestelijk zijn?
Is geluk zonder genot mogelijk?
Kun je teveel genieten?
Kun je genieten van pijn?
Is genot altijd lekker?
Kun je genieten van soberheid?
Is genot nog lekker als het niet ophoudt?
3. Paradox: ‘Eén zandkorrel is geen zandhoop’
Kun je denken dat je denkt zonder dat je denkt? Filosofie is moeilijker als je denkt in paradoxen. Door Barteld Kooi.
Geniet, maar drink met mate. Deze wijze woorden zijn het advies van de alcoholbranche zelf, en zijn eigenlijk van toepassing op alle genotsmiddelen waarvan te veel slecht voor je is. Nog afgezien van het probleem dat het moeilijk is om maat te houden (zeker als je al aan het drinken bent), is het best vaag wat nu eigenlijk drinken met mate is en wat overmatig drankgebruik is. Slechts één glaasje per maand? Twee per week? Eén per dag? Die vaagheid is een venijnig probleem die de verslaafde verleidt om door te drinken, te roken, te gokken enzovoort. Immers, één glaasje, één sigaretje, of nog één euro zal het verschil niet maken. En een slokje, een trekje of een dubbeltje maakt zeker geen verschil.
Deze gedachte staat centraal bij de zogeheten Soritesparadox, die al ver voor onze jaartelling in een lijstje van bekende paradoxen stond. Eén zandkorrel is geen zandhoop, en als iets geen zandhoop is, dan maakt het toevoegen van een zandkorrel niet uit: het is nog steeds geen zandhoop. Maar als dat echt zo is kun je nooit een zandhoop krijgen. Tegelijkertijd valt niet te ontkennen dat er zandhopen zijn. Kunnen we een duidelijk onderscheid maken tussen wat wel en wat geen zandhoop is? Waar ligt de grens? En waarom is het zo moeilijk om die aan te wijzen?
Even tussendoor… Elke week zelf leren denken met Filosofie Magazine? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
De Soritesparadox wordt geregeld gebruikt om bestaande filosofische theorieën op de schop te nemen. Zo toont de paradox volgens sommigen de tekortkomingen van de logica zelf aan. Anderen zien het als aanleiding om te breken met het traditionele onderscheid tussen waar en onwaar, waarbij er nog oneindig veel kan liggen tussen waar en onwaar. Maar er zijn ook filosofen die posities innemen die helemaal tegen onze intuïtie ingaan. Zij beweren bijvoorbeeld dat er wel degelijk een grens is, maar dat we die in principe niet kunnen kennen of dat die van geval tot geval anders ligt. Er bestaat helaas helemaal geen overeenstemming over wat we met deze paradox aan moeten.
Kan de logica ons dan wel helpen om op een verantwoordelijke manier te genieten en een alcoholvergiftiging te voorkomen? Jawel! Met de volgende redenering. Of nog één drankje maakt wel verschil, en dus moet je stoppen, of één drankje maakt geen verschil, maar dan kun je dat dus net zo goed laten staan, want je zult er ook niet extra door genieten.
4. Gedachte-experiment: als genot niet eindigt
Wetenschap toetst met experimenten de feiten, filosofie toetst met experimenten het denken.
Stel je voor!
Kun je te veel genieten? Volgens utilitaristen wil de mens pijn zo veel mogelijk vermijden en genot zo veel mogelijk nastreven. Vanuit moreel oogpunt moeten we onze maatschappij daarom zo inrichten dat zo min mogelijk mensen pijn lijden, en zo veel mogelijk mensen genieten.
Maar Plato (427-347 v.Chr.) waarschuwde dat het streven naar genot groteske vormen kan aannemen. In zijn dialoog Gorgias beschrijft hij hoe Socrates in een discussie verwikkeld raakt met de student Callicles. Callicles beweert dat echte vrijheid betekent dat je zoveel genot kunt najagen als je wilt. Hoe meer genot, hoe beter, denkt Callicles.
Socrates probeert Callicles met een gedachte-experiment aan het twijfelen te brengen. Stel nu, zegt hij, dat er twee mannen in de onderwereld zitten, die allebei kruiken moeten vullen met kostbare vloeistoffen. Een van hen heeft niet goed voor zijn kruiken gezorgd, waardoor er een lek is ontstaan. Terwijl de ander op een gegeven moment klaar is met vullen, is hij gedoemd om voor eeuwig door te blijven scheppen: zijn kruiken raken nooit vol.
Welke van de twee mannen is nu het gelukkigst? Socrates wil natuurlijk laten zien dat mensen met een onverzadigbaar verlangen niet vrij zijn, maar slaaf van zichzelf; ze kunnen niet stoppen met zoeken naar de volgende genotservaring. Toch is Callicles niet onder de indruk. ‘Jij wilt weinig, zodat je genoeg hebt. Je wilt het leven van een steen,’ zegt hij tegen Socrates. Die reageert verbolgen door Callicles met een lekke kruik te vergelijken: ‘Jij bent een schijtlijster. Je poept terwijl je eet.’
Plato heeft de metafoor van de kruiken niet zelf bedacht; het is een beeld dat de Grieken vaak gebruikten om te illustreren dat genot grenzen moet kennen. Volgens hen moeten we ons niet afvragen hoe we zo veel mogelijk krijgen, maar wanneer we genoeg hebben.
Echt?!
Dat de zoektocht naar genot ons soms juist ongelukkig kan maken, is duidelijk. De woorden ‘slaaf’ en ‘verslaafd’ zijn niet voor niets aan elkaar verwant: wie verslaafd is, gaat gebukt onder een onverzadigbare behoefte aan méér. De Franse filosoof Jean-Luc Nancy (1940-2021) had echter kritiek op Plato’s idee dat genot iets is waar je ‘genoeg’ of ‘te veel’ van kunt hebben. Want, zegt Nancy, hoewel we de dingen kunnen tellen die ons genot opleveren (een lekkere maaltijd, een vrijpartij), is de genotservaring zelf niet te kwantificeren. Hoeveel genot is één orgasme? Kun je ‘te veel’ genieten van een muziekstuk? De vraag of je ‘te veel’ kunt genieten is volgens Nancy onzinnig, omdat de genotservaring in zichzelf oneindig is: we kunnen er geen getal aan geven.
5. Close reading: Nietzsche over genot
Filosofie is ook makkelijker als je leest. Goed leest. Filosofische bronteksten zijn niet altijd even makkelijk te begrijpen. Daarom helpen we je in een close reading op weg met extra context en commentaar bij deze tekst van Friedrich Nietzsche over genot.
Ook de dionysische kunst*1 wil ons overtuigen van de eeuwige lust van het bestaan; alleen moeten wij deze lust niet in de verschijnselen zelf zoeken*2, maar in wat erachter ligt. We moeten inzien dat alles wat ontstaat tot smartelijke ondergang bereid moet zijn; we worden gedwongen de verschrikkingen van de individuele existentie onder ogen te zien – maar van schrik verstijven doen we niet, want een metafysische troost rukt ons voor een moment weg uit het gewoel van vluchtige gestalten. We zijn voor enkele ogenblikken werkelijk het oerwezen zelf*3 en ervaren zijn onbedwingbare levensdorst en levenslust; de strijd, de kwellingen, de vernietiging van de verschijnselen komen ons nu als noodzakelijk voor, gezien de overdaad van ontelbare, naar leven snakkende bestaansvormen, als gevolg van de overweldigende vruchtbaarheid van de wereldwil*4.
Op hetzelfde ogenblik dat we doorboord worden door de gifstekels van deze kwellingen, voelen we ons als het ware één met die onmetelijke oerlust van het bestaan en worden we de onvernietigbaarheid en eeuwigheid van deze lust in dionysische extase*5 gewaar. Ondanks alle angst en medelijden zijn wij de gelukkig-levenden, niet als individuen, maar als het ene levende, met de voortplantingslust waarvan we versmolten zijn.
Uit: Friedrich Nietzsche, De geboorte van de tragedie, vert. Hans Driessen, De Arbeiderspers, 2000.
- De geboorte van de tragedie (1872) was het eerste boek van de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900), die niet lang daarvoor als twintiger hoogleraar was geworden aan de universiteit van Bazel. In het boek onderzoekt hij het ontstaan van de klassieke Griekse tragedie en munt hij de begrippen van ‘het apollinische’ en ‘het dionysische’.
- Nietzsche verwijst hier naar de apollinische kunst. Het apollinische – dat zijn naam ontleent aan Apollo, de god van de kunsten en de waarheid – staat voor rede en harmonie. Apollinische kunst is dan ook mooi, proportioneel, een genot om naar te kijken. Je vergeet even de lelijkheid van de wereld als je bijvoorbeeld de klassieke Griekse beelden aanschouwt van prachtige mannen- en vrouwenlichamen die geen enkel gebrek kennen.
- Ook het dionysische voert je volgens Nietzsche weg van de lelijkheid van het eindige bestaan, maar op een heel andere manier dan het apollinische. Dionysische kunst is niet iets om naar te kijken, maar om in op te gaan: het is ongeremd, woest en chaotisch, zoals past bij Dionysos, de god van de wijn en het enthousiasme. Nietzsche denkt onder andere aan de dithyrambe, een extatische lofzang die in het klassieke Griekenland ter ere van Dionysos werd gezongen.
- Hier verwijst Nietzsche naar Schopenhauer, die een grote invloed uitoefende op zijn idee van het dionysische. Volgens Schopenhauer ligt aan de wereld een irrationele wil ten grondslag die alle dingen voortdrijft. Deze ‘wereldwil’ zit voor Schopenhauer onder andere vervat in de muziek. Ook Nietzsche ziet de muziek als kunstvorm bij uitstek waar de wilde oerkrachten in uitgedrukt worden.
- De extase of de roes is volgens Nietzsche kenmerkend voor dionysische kunst. In de roes van drank en mensenmassa, van harde muziek en wilde dans vergeet je jezelf en je angsten. In het genot van de roes ga je op in het geheel van al wat leeft.