‘Natuurlijk wil niemand oorlog!’ roepen de meeste kinderen. Ik kijk rond in groep acht op een Amsterdamse basisschool. Tekeningen met vrolijke kleuren aan de muur, stapeltjes boeken op de tafeltjes. Intrigerende kunstwerkjes hangen aan een waslijn voor de ramen.
‘Maar waarom voeren we dan oorlog?’ Ik zeg expres ‘we’ om de oorlog wat dichterbij te halen. De kinderen gaan in op het waarom, niet op wie.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
‘Omdat hun land is afgepakt.’ ‘Of omdat er olie in dat land is!’
‘Of er is een dictator en die is heel rijk, terwijl alle mensen arm zijn en die gaan dan protesteren.’
Ze weten ervan, want ze kijken iedere ochtend naar het jeugdjournaal. Maar bovendien is deze klas op een enkeling na Moslim. Meer dan de helft uit Marokko. De rest uit Afrikaanse en Oost-Europese landen. Misschien komt er wel iemand uit Egypte, Syrië, Irak of Afghanistan. Ik zie hun onschuldige gezichtjes, op de vooravond van hun puberteit.
Het vuur waarmee ze de redenen aandragen, lijkt erop te duiden dat hun ouders erg betrokken zijn met alle onrust in Islamitische landen.
‘Okee, waarom is oorlog precies erg?’ vraag ik naar een goede redenering.
Dat ligt voor de hand en de vingers schieten de lucht in. Vooral de dames zijn verontwaardigd. ‘Omdat er allemaal onschuldige slachtoffers vallen’, weet Naima.
‘Oh, en bestaan er ook schuldige slachtoffers?’ vraag ik.
Mo weet zich goed te verwoorden: ‘De burgers die niet in het leger zitten, de vrouwen en kinderen enzo. Zij zijn onschuldig. Het leger met soldaten, die gaan ook heel vaak dood.’
‘Maar ze zijn ook niet echt schuldig,’ betoogt Destiny. ‘Ze moeten gewoon vechten voor hun land.’
‘Eigenlijk zijn ze wel schuldig…’ peinst Abdelrachman, ‘want ze plegen moorden.’
‘Nee maar als je in het leger zit mág je moorden plegen.’
‘Dat noem je dan niet zo!’
Welles, nietes. Welles, nietes.
Ze discussiëren verwoed verder en bijten zich vast in het probleem of het nog ‘moorden’ heet, als je van de staat een bevel hebt gekregen om mensen neer te schieten of op te blazen. Het is een taalfilosofische vraag. En omdat moorden niet mag, ook een ethische.
Ik ben blij dat de kinderen van een jaar of elf/twaalf hier zo theoretisch over kunnen praten, zonder er bloederige beelden bij te hebben.
We kunnen nog wel een blikje ethiek opentrekken. Ik weet zeker dat we hier nog een half uur over door kunnen praten.
‘Waaróm mag je niet moorden eigenlijk?’