In 1987 verscheen bij uitgeverij Van Oorschot Donderslagen op muziek van Georg Christoph Lichtenberg, een Nederlandse vertaling van Een keuze uit zijn kladboeken. De flaptekst vermeldde, nogal pocherig, maar nu eens helemaal terecht: ‘De vertaling van Adriaan Morriën en Henk Mulder maakt deze kennismaking tot een feest.’ Ik kocht het boek rond 1994, antiquarisch, en vond het inderdaad een feest. Maar het was wel jammer dat het bij deze kennismaking moest blijven, als je Lichtenberg in het Nederlands wilde lezen tenminste. Na deze ‘donderslagen’ bleef het erg stil. Even betwijfelde ik of Lichtenberg wel echt had bestaan. Was hij geen mystificatie van Morriën en Mulder? Dat bleek al snel niet het geval, verschillende naslagwerken noemen hem, maar vaak ook niet meer dan dat.
Ook al heeft hij echt bestaan, ‘het geval Lichtenberg’ lijkt bijna te mooi om waar te zijn. Dat geldt alleen al het feit dat na zijn dood zijn schriften (hij noemde ze zelf ‘kladboeken’) met aforismen, aantekeningen en gedachte-experimenten werden gevonden. Deze achttiende-eeuwse Duitser was een natuurkundige die met grote gretigheid kennisnam van de destijds nieuwste experimenten en waarnemingen, en daarover enthousiasmerend kon vertellen tijdens openbare lessen. Een grote geest in een gebrekkig lichaam; hij was mismaakt en nauwelijks groter dan een dwerg. Je ziet hem voor je, terwijl hij, als een van de eersten, met publiekelijk uitgevoerde experimenten de nieuwe wetenschap aan de man en vrouw probeert te brengen – met groot succes. Een echte ‘verlichter’ dus, en een anglofiel. En dan is er nog zijn enigszins scandaleuze liefdesleven. Vergelijk dat eens met Kant, een tijdgenoot van wie Lichtenberg een groot maar kritisch bewonderaar was: ‘Zou niet veel van wat de heer Kant leert, vooral met betrekking tot de zedenwet, het gevolg zijn van de leeftijd waarop hartstocht en aandriften hun kracht hebben verloren en alleen de rede overblijft?’
Een jaar later, in 2000, was er een lichtpuntje: Cyrille Offermans nam in zijn bloemlezing Het licht der rede een en ander van Lichtenberg op. Offermans had trouwens in de jaren negentig al eens een toneeltekst geschreven over Lichtenberg; het stuk is ook nog verfilmd. En nu is er dan een Nederlandse vertaling verschenen van een aantal eveneens door Offermans geselecteerde brieven van Lichtenberg.
In tegenstelling tot Kant was Lichtenberg, zoveel zal inmiddels duidelijk zijn, geen academisch filosoof. En hoezeer hij ook de Verlichting aanhing, hij bleef beducht voor al te groot enthousiasme. Hij vergelijkt de Verlichting met vuur: ‘Het geeft licht en warmte; het is onontbeerlijk voor de groei en de ontwikkeling van al wat leeft, maar als men er onvoorzichtig mee omspringt, kan het ook branden en verwoesten.’
In 1999 werd in Duitsland groots en meeslepend (‘op z’n Duits’) herdacht dat het tweehonderd jaar gelden was dat Lichtenberg overleed. In Nederland bleef het stil, terwijl dit een ideaal moment was om meer te vertalen van de ‘kladboeken’ of, misschien nog wel beter, Lichtenbergs brieven. Die brieven waren tijdens zijn leven al bekend en bleven ook na zijn dood gelezen worden. Walter Benjamin nam er een op in zijn brievenbloemlezing Deutsche Menschen, een aangrijpende brief waarin Lichtenberg schrijft over de dood van zijn grote liefde, op een volgens Benjamin ‘grandioos laconieke toon’.
Flessenpost
Als er iets blijkt uit deze brieven, is het dat Lichtenberg werkelijk geleefd heeft; nog duidelijker dan uit zijn aforismen blijkt dat Lichtenberg een filosoof van vlees en bloed was. Dat ook de wereld om hem heen tot leven gewekt wordt, is zeker ook de verdienste van de toelichting: Donderslagen kon nog als een soort flessenpost worden beschouwd, het had nauwelijks toelichting nodig; de brieven zijn echter aan iemand – die wij vaak niet kennen – gericht, en gaan soms over personen en kwesties waarvan een hedendaagse lezer geen weet heeft; die behoeven toelichting. Gelukkig is die toelichting precies goed, niet te veel en niet te weinig (al had de inleiding van mij wel een nawoord mogen zijn).
Ook blijkt uit deze brieven nog eens dat Lichtenberg minstens zo goed en scherp waarneemt als hij denkt. Bijvoorbeeld zijn beschrijvingen van Londen zijn adembenemend, alsof je aan de hand van een achttiende-eeuwse Duitse provinciaal door een overweldigende wereldstad wandelt.
Er zijn twee brieven aan Kant opgenomen, maar die stellen een beetje teleur: hoewel Lichtenberg zich zelfs tegenover Kant grapjes veroorlooft, over zijn bijgelovigheid nota bene, zijn het nogal plichtmatige gelegenheidsbrieven. Fascinerend zijn de brieven aan collega-wetenschappers. Daarin worden, in één moeite door, de wetenschappelijke nieuwtjes uitgewisseld, experimenten beschreven en alledaagse zaken behandeld: Lichtenberg laat ergens weten dat er Göttingse worsten in zijn bibliotheek hingen te drogen, tussen de werken van Shakespeare en Hume.
De filosofische, literaire en wetenschappelijke kanten van Lichtenberg komen mooi samen in de brieven aan Goethe, over diens kleurenleer. Niet voor niets ontleent deze bundel daaraan zijn titel: Gekleurde schaduwen. Die brieven laten fraai zien hoe Lichtenberg worstelde om zijn haast kinderlijke enthousiasme voor alledaagse en toch unieke verschijnselen in evenwicht te houden met zijn onbedwingbare neiging om die toch in een theorie te persen, er een algemeen geldende verklaring voor te vinden. Hij is aangestoken door Goethes enthousiasme en ‘loopt de bonte schaduwen na zoals vroeger als jongen de vlinders’. ‘Enkele van de gewoonste verschijnselen bij de gekleurde schaduwen waren me wel bekend, maar ik had, om de waarheid te zeggen, niet gedacht dat er nog zoveel zou bestaan wat nader verklaard zou moeten worden.’
Gekleurde schaduwen. Brieven 1770-1799
Georg Christoph Lichtenberg
vert. Marion Offermans
De Arbeiderspers
264 blz.