Home Dit zijn de 8 mensenrechten die we nú nodig hebben
Mensenrechten

Dit zijn de 8 mensenrechten die we nú nodig hebben

70 jaar geleden werd de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aangenomen. Zijn ze ondertussen gedateerd, moeten ze worden uitgebreid? Filosofie Magazine vroeg filosoof en jurist Irena Rosenthal om mensenrechten te formuleren voor deze tijd.

Door Irena Rosenthal op 22 oktober 2018

Dit zijn de 8 mensenrechten die we nú nodig hebben beeld Zeloot

70 jaar geleden werd de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aangenomen. Zijn ze ondertussen gedateerd, moeten ze worden uitgebreid? Filosofie Magazine vroeg filosoof en jurist Irena Rosenthal om mensenrechten te formuleren voor deze tijd.

Cover van 11-2018
11-2018 Filosofie magazine Lees het magazine

1. Recht om vergeten te worden

Per dag worden er wereldwijd zo’n 1 miljard namen gegoogled. Maakt u zich weleens zorgen over de zoekresultaten die Google koppelt aan uw naam? De Spaanse jurist Costeja stuitte enkele jaren geleden via Google op een krantenartikel waarin werd aangekondigd dat hij door schulden gedwongen was geweest zijn onroerend goed te verkopen. Costeja vond de informatie achterhaald – zijn financiële problemen waren voorbij – en hij wilde het artikel laten verwijderen vanwege reputatieschade. Maar de krant noch Google was hiertoe bereid. In de rechtszaak die hieruit volgde erkende het Europese Hof van Justitie voor het eerst het recht om vergeten te worden: Google werd verplicht om de schadelijke zoekresultaten met de naam Costeja te verwijderen.

Momenteel geldt het recht om vergeten te worden alleen in de Europese Unie. Negatieve zoekresultaten kunnen dus verwijderd worden op de Europese Google-sites, niet op Google-sites wereldwijd. Maar is de invloed van moderne informatietechnologieën niet zo groot dat het recht om vergeten te worden de status van universeel mensenrecht verdient? Volgens de Amerikaanse filosoof Jeffrey Reiman zit het gevaar van moderne datasystemen niet alleen in reputatieschade, maar zetten deze ook onze autonomie onder druk. Het besef dat er altijd informatie over ons verzameld wordt en beschikbaar is, leidt tot een ‘psychopolitieke metamorfose’: we conformeren ons steeds meer aan sociaal geaccepteerde normen en ontwijken non-conformistische gedachten en gedrag. Reiman stelt dat deze transformatie uiteindelijk ook schade toebrengt aan de democratie. Democratische procedures als verkiezingen vereisen dat mensen hun eigen oordeel kunnen vormen. Wanneer ze dat oordeelsvermogen verliezen, omdat ze automatisch kiezen voor sociaal wenselijk gedrag, zijn verkiezingen weinig meer dan een officiële bekrachtiging van de populairste meningen op internet.

Tekst loopt door onder afbeelding


Illustratie: Zeloot

Ook Friedrich Nietzsche waarschuwde – al honderd jaar voor het ontstaan van het internet –voor een overdaad aan informatie. Hij pleitte voor een ‘actieve vergeetachtigheid’: een vermogen om je af te sluiten van herinneringen zodat er ‘weer plaats vrijkomt voor het nieuwe.’ De mens die zich alles herinnert, blijft gefixeerd op het verleden en is niet meer in staat vooruit te kijken en toekomstgericht te handelen. Dankzij het vergeetrecht lopen mensen minder risico voortdurend met pijnlijke herinneringen geconfronteerd te worden en kunnen zij het verleden laten rusten. Onlangs is het Europese Hof van Justitie in een nieuwe rechtszaak gevraagd of het vergeetrecht niet wereldwijd zou moeten gelden. Komend jaar doet het Hof een uitspraak.

2. Recht om niet te weten

Medische testen die vrouwen kunnen voorspellen of ze borstkanker krijgen. Prenatale onderzoeken die bij tien weken zwangerschap ernstige afwijkingen weten op te sporen. De infor­matie die de moderne biotechnologie beschikbaar maakt kan bevrijdend zijn, maar veroorzaakt door de kans op een slechte uitslag en de dwang om ingrijpende beslissingen te nemen ook enorme psychische druk. Recente mensenrechtenverdragen erkennen inmiddels het nieuwe recht op niet-weten. Dat wil zeggen, naast het recht om informatie te krijgen van de arts bestaat ook het recht om medische informatie níét te ontvangen.

Tekst loopt door onder afbeelding

Illustratie: Zeloot

Het recht op niet-weten wordt vaak geassocieerd met traditionele, soms religieuze opvattingen die het leven nemen zoals het ons toekomt. De Harvardfilosoof Michael Sandel spreekt in dit verband over de erkenning van de ‘gegeven aard (giftedness) van het leven’: een bescheiden levenshouding die de wereld niet steeds probeert te plooien naar de menselijke wil. Maar ook veel liberalen staan achter het recht om niet te weten. Vanuit het autonomieprincipe kun je bijvoorbeeld verdedigen dat mensen zelf mogen kiezen of ze informatie willen ontvangen. Ook baseren liberalen dit recht weleens op het schadebeginsel: negatieve testuitkomsten kunnen zoveel stress veroorzaken dat mensen psychische schade kunnen beperken dankzij het recht op niet-weten.

Maar we moeten de mogelijkheden van het recht op niet-weten niet overschatten. Zo betoogt techniekfilosoof Peter-Paul Verbeek dat de zwangerschap door het aanbod van prenatale testen radicaal van karakter is veranderd, ook voor mensen die het leven willen nemen zoals het komt. Waar eerst sprake was van ‘in verwachting zijn van een kind’ betekent zwanger zijn nu vooral ‘kiezen voor een kind’. In een samenleving waarin prenataal testen de norm is zullen mensen die niet willen weten er telkens voor moeten kiezen níét te testen, en die keuze moeten verdedigen tegen alle sociale druk.  

3. Recht op vriendschap

‘Zonder vrienden zou niemand willen leven, ook al bezat hij alle andere goede dingen’, schreef Aristoteles eeuwen voor de afkondiging van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Vrienden helpen elkaar een deugdzamer leven te leiden: ze houden ons een spiegel voor en geven elkaar het goede voorbeeld. Vriendschap kan ook plezierig en nuttig zijn, hoewel vriendschap zonder deugd geen lang leven beschoren is, waarschuwt Aristoteles.

De Universele Verklaring rept over de waarde van vriendschap tussen natiestaten, maar zwijgt over het belang van vriendschapsrelaties tussen mensen. Niet vriendschap, maar het gezin is volgens de Verklaring de ‘natuurlijke en fundamentele groepseenheid van de maatschappij’. En deze relatievorm is zo belangrijk dat hij recht heeft ‘op bescherming door de maatschappij en de Staat’ (art. 16, lid 3).

Tekst loopt door onder afbeelding

Maar vandaag de dag is vriendschap belangrijker dan ooit. Terwijl bijna de helft van de traditionele huwelijken – volgens de Verklaring de basis van het gezin – uitmondt in een scheiding, onderhouden veel mensen vriendschappen die langer duren dan hun liefdesrelaties en die soms zelfs voortbestaan ‘tot de dood hen scheidt’. Bovendien: in de huidige participatiemaatschappij zijn we steeds afhankelijker van vrienden. De overheid verwacht dat wij uitgebreide vriendschapsnetwerken onderhouden die ons bij ziekte en op de oude dag kunnen verzorgen. Vrienden zijn de nieuwe sociale zekerheid. Toch komt vriendschap er ook in het huidige nationale recht bekaaid vanaf. Tegen echtgenoten mag je niet getuigen, tegen je beste vriend wel. En belastingen op schenkingen en erfenissen zijn een stuk hoger tussen vrienden dan bij traditionele gezinsrelaties. Misschien is niet het gezin, maar vriendschap de hoeksteen van de moderne samenleving. Verdient vriendschap dan niet minstens zoveel bescherming als het gezin? Hoogste tijd voor een recht op vriendschap.  

4. Recht op de stad

Zuid-Afrikaanse sloppenwijkactivisten, krakersbewegingen in West-Europa, feministische actievoerders in Vietnam – wereldwijd strijden sociale bewegingen voor het ‘recht op de stad’. Dit recht staat voor heel verschillende kwesties, variërend van protesten tegen de ontruiming van sloppen­wijken en woningen tot campagnes om de stad veiliger te maken voor vrouwen. Heel algemeen gezegd wil dit recht kwetsbare groepen meer zeggenschap geven over de stedelijke ruimte.

Het recht op de stad werd voor het eerst voorgesteld door de Franse filosoof Henri Lefebvre in 1968 (het jaar van de studentenprotesten). Volgens Lefebvre waren burgers in kapitalistische samenlevingen vervreemd geraakt van de stad. Een bovenlaag van huis- en grond­bezitters bepaalde de inrichting van de stedelijke ruimte en het alledaagse leven in de stad werd gedomineerd door consumptie. Lefebvre streefde naar een stad als een kunstwerk (oeuvre), dat dankzij dagelijkse ontmoetingen, nieuwe relaties en de participatie van alle bewoners vorm moest krijgen.

De laatste decennia maakt het recht op de stad niet alleen furore onder actiegroepen, maar hebben ook critici van het neoliberalisme het recht van de stad omarmd. De bekende denker David Harvey noemt dit recht zelfs het ‘meest waardevolle, maar meest genegeerde’ mensenrecht. Ook willen sommige actiegroepen en klimaat­wetenschappers het recht op de stad inzetten voor een schoner klimaat. Nu steeds meer mensen in steden wonen is duurzame stadsontwikkeling essentieel om de uitstoot van broei­kasgassen terug te dringen.

In Brazilië is het recht op de stad inmiddels in de nationale wetgeving erkend. Maar internationaal is er geen consensus over dit recht. Zo stuitten recht-op-de-stad-activisten recent op fel verzet van de Verenigde Staten, de EU en Japan toen zij dit recht als leidraad wilden nemen voor de New Urban Agenda (NUA), een rapport van de Verenigde Naties uit 2017 dat nieuwe richtlijnen formuleert voor duurzame stadsontwikkeling. De NUA noemt het recht op de stad eenmaal, maar koos uiteindelijk de ‘stad voor iedereen’ (Cities for All) als basisidee.

Tekst loopt door onder afbeelding

Illustratie: Zeloot
 

5. LHBTQIA+-rechten

Van alle nieuwe rechten zijn de rechten van seksuele minderheden waarschijnlijk het meest omstreden. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, opgesteld toen homoseksualiteit wereldwijd nog strafbaar was, verbiedt discriminatie op basis van geslacht, maar zegt niets over de vrijheid van seksuele oriëntatie. Bij de Verenigde Naties gaat de erkenning van deze rechten uiterst moeizaam vanwege verzet vanuit conservatieve staten als Rusland, Saudi-Arabië en het Vaticaan. Zo heeft de Mensenrechtenraad pas in 2011 een resolutie aangenomen die de rechten van lesbiennes, homoseks­uelen, biseksuelen en transgenders
(de zogenoemde LHBT-rechten) erkent.

Ook onder pleitbezorgers van seksuele minderheden zijn LHBT-rechten controversieel. Zo zouden deze rechten mensen in hokjes opsluiten en de ambiguïteit en fluïditeit van ons seksuele leven onvoldoende erkennen. Bijvoorbeeld: sommige transgenders eisen niet zozeer het recht op om van geslacht te veranderen (erkend door de LHBT-rechten), maar willen de vrijheid om niet vastgepind te worden op een mannelijke of vrouwelijke identiteit. Het werk van de Amerikaanse filosoof Judith Butler is een belangrijke inspiratiebron voor deze kritiek. Volgens Butler is gender-identiteit geen natuurlijk feit, maar een sociale constructie. Vanuit dit perspectief gaat de politieke strijd van seksuele minderheden om het destabiliseren van seksuele en gender-identiteiten, zodat er ruimte ontstaat voor seksualiteit die afwijkend is. Om de strijd voor seksuele vrijheid meer open te maken voor mensen die de mannelijke en vrouwelijke identiteit in twijfel trekken (queers), spreken sommige actievoerders over LHBTQ-rechten. En het meeste recente voorstel om de rechten van seksuele minderheden te beschermen luidt LHBTQIA+-rechten. De ‘I’ staat voor interseksueel (mensen die geboren zijn met mannelijke en vrouwelijke geslachtskenmerken); de ‘A’ voor aseksueel en de ‘+’ voor de mensen die zich bij geen van deze labels thuis voelen.  

6. Recht op vakmanschap

Artsen en verpleegkundigen die door de administratieve last onvoldoende toekomen aan patiënten. Leraren die vanwege de werkdruk nauwelijks tijd hebben hun les voor te bereiden. De huidige protesten over werk gaan deels over het recht op een eerlijke beloning of beperking van de werktijden – rechten die ook de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens als fundamenteel erkent. Maar er lijkt ook iets op het spel te staan dat de Verklaring niet noemt: de eis om je eigen vak te kunnen uitoefenen – beter gezegd: het recht op vakmanschap. De socioloog Richard Sennett omschrijft vakmanschap ‘als een innerlijke drijfveer om werk zo goed mogelijk uit te voeren omwille van het werk zelf’. Dankzij jarenlange oefening ontwikkelt de vakman de vaardigheid om in te spelen op onverwachte situaties. Denk aan een arts die een patiënt kan helpen wiens ziektebeeld grillig verloopt. Of aan een docent die het werk van een originele student op waarde kan schatten, ook als het niet strookt met het nakijkmodel.

Bureaucratie ontmoedigt het vakmanschap. De vakman ontwikkelt zich door te leren vertrouwen op het eigen oordeel in plaats van te moeten koersen op standaardmodellen. Ook de flexibilisering van de arbeidsmarkt bedreigt het vakmanschap. In plaats van zich verder te bekwamen in een vak besteden steeds meer mensen noodgedwongen hun tijd aan het zoeken naar werk – netwerken, subsidieaanvragen schrijven – om überhaupt te kunnen werken.
Volgens Sennett is vakmanschap niet alleen waardevol voor de vakman zelf of voor diegenen die profiteren van het werk, maar ook belangrijk voor democratisch burgerschap. Zo gaat democratische participatie ervan uit dat burgers kunnen omgaan met de frustratie dat wensen en inspanningen niet meteen resultaat opleveren. Die vaar­digheid oefen je keer op keer in de dagelijkse praktijk van het vakmanschap.

Tekst loopt door onder afbeelding

Illustratie: Zeloot
 

7. Recht op voedselsoevereiniteit

Op 28 september 2018 keurde de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties de tekst goed van de Verklaring van de Rechten van de Boeren. In november dit jaar beslissen de lidstaten van de VN of de Verklaring wordt aangenomen. Aanjager van dit document is Via Campesina: een ngo die wereldwijd al jaren opkomt voor de belangen van boeren en zich verzet tegen de grootschalige industrialisatie van landbouw door multi­nationals. Een van de nieuwe rechten uit de Verklaring is het recht op voedselsoevereiniteit.

Dit recht is ontstaan uit onvrede met het voedselbeleid waarmee internationale organisaties het recht op voedsel (art. 25 van de UVRM) proberen te realiseren. Het dominante beleid van de afgelopen jaren gaat uit van voedselzekerheid – voldoende voedsel voor iedereen –, maar kijkt niet naar de gevolgen van voedselproductie voor het milieu, de positie van kwetsbare boeren en de kwaliteit van het voedsel. Voedselsoevereiniteit daarentegen streeft naar kleinschalige, duurzame landbouw waarbij boeren zeggenschap behouden over hun land en inspraak hebben in landbouwbeleid.

Het recht op voedselsoevereiniteit is in het bijzonder van belang voor vrouwen in lagelonenlanden. Vrouwen produceren wereldwijd zo’n 70 procent van het voedsel en vormen, in de woorden van de marxistisch-feministische filosoof Silvia Federici, ‘de belangrijkste buffer van het internationale proletariaat tegen uithongering’. Volgens Federici verschaft controle over land boerenvrouwen niet alleen voedsel voor henzelf en hun naasten, maar maakt het hen – dankzij de verkoop van de opbrengst – ook minder afhankelijk van uitbuiting op de arbeidsmarkt. De nieuwe Verklaring erkent de prominente rol van vrouwen in de landbouw en benadrukt onder meer dat hun zeggenschap over land niet afhankelijk mag zijn van een huwelijk of discriminerende lokale gewoonten.

Tekst loopt door onder afbeelding

Illustratie: Zeloot
 

8. Recht op vrije tijd

Het recht op vrije tijd (art. 24) is het zwarte schaap van de de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Mensenrechtendenkers als de bekende filosoof Michael Ignatieff vinden dat dit recht niet thuishoort in de mensenrechtenverdragen, omdat het belang ervan in het niet zinkt bij de fundamentele waarde van de klassieke vrijheidsrechten, zoals stemrecht en vrijheid van meningsuiting. Maar is die kritiek op het recht op vrije tijd eigenlijk wel terecht?

Vandaag de dag denken we bij vrije tijd in de eerste plaats aan luieren en consumeren: met de benen omhoog Netflix bingen, online shoppen of likes scoren, zodat we ons weer kunnen opladen voor een drukke werk- en zorgweek. Vrije tijd staat in de moderne samenleving dus vooral ten dienste van het private leven: ons individuele welzijn of de economie. Maar in de Oudheid had vrije tijd – otium – ook een publieke betekenis. Zo meende Seneca dat vrije tijd cruciaal was voor een bloeiende politieke gemeenschap. Goed burgerschap vereiste volgens Seneca dat burgers ­impopulaire standpunten durfden te verkondigen, kritiek konden accepteren en teleurstellingen wisten te incasseren wanneer hun idealen niet gerealiseerd werden. Vrije tijd was essentieel om burgers weerbaar te maken tegen deze lasten van politieke participatie: ‘Wanneer je je terugtrekt, moet je er niet op uit zijn dat de mensen over jou praten, maar dat je met jezelf kunt praten. Je moet tegenover jezelf een negatief oordeel vellen over jezelf. Dan zul je eraan wennen de waarheid te zeggen en te horen.’Zonder vrije tijd komt ook de hedendaagse strijd voor mensenrechten in gevaar. Organisaties als Amnesty International en demonstraties tegen autocratische leiders: mensenrechtenactivisme leeft dankzij al die activisten die uren vrij kunnen maken. Vrije tijd is dus een fundamentele voorwaarde om onrecht en machtsmisbruik aan de kaak te stellen en is alleen al daarom een essentieel mensenrecht.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.