‘Door de verschillen tussen Vergangenheitsaufarbeitung in Duitsland en de Verenigde Staten aan te wijzen hoop ik met dit boek zowel Amerikanen als andere volkeren op het idee te brengen om eens een voorbeeld te nemen aan de Duitsers,’ schrijft Susan Neiman (1955). Ze schrijft dit aan het begin van haar boek Wat we van de Duitsers kunnen leren, dat verleden jaar in Amerika en nu in Nederland, in de vertaling van Huub Stegeman, verscheen.
Neimans boektitel en intentieverklaring maken meteen duidelijk dat het boek niet zozeer voor de Duitsers is bedoeld. De passages die over Duitsland gaan – ongeveer de helft van het boek – zijn geschreven voor mensen die weinig weten over de omgang van het naoorlogse Duitsland met het verleden. Ook is dit boek bedoeld voor de niet filosofisch onderlegde lezer. Aan bijvoorbeeld Adorno (1903-1969) ontkomt ze niet helemaal, maar zijn kritiek op de Verlichting wordt afgedaan met een citaat van de filosoof Bettina Stangneth (1966), die onder andere indringend over Eichmann schreef. ‘Het feit dat slachtoffers van het regime, zoals Adorno en Horkheimer, maar nauwelijks uit Duitsland wisten te ontsnappen om vervolgens het anti-verlichtingsdenken van de nazi’s wereldwijd te verspreiden, is te verschrikkelijk voor woorden.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Met alle respect voor Stangneth, zij die iets van Adorno hebben gelezen zullen van mening zijn dat zijn werk niet tot deze gemeenplaats kan worden gereduceerd, en zij die geen flauw idee hebben wie Adorno is, zullen hun schouders ophalen.
Neiman werd geboren in Atlanta en studeerde filosofie aan Harvard en de Freie Universität in Berlijn. Ze woonde onder andere in Israël, maar tegenwoordig woont ze in Berlijn. Neiman is Joods, maar ze schrijft dat ze haar leven begon ‘als een wit meisje in het gesegregeerde Zuiden van de Verenigde Staten’. De vraag of Joden wit zijn wordt aangestipt (‘In het Zuiden, waar ik werd geboren, was men er nog niet helemaal uit of Joden ook tot de witte mensen moesten worden gerekend’), om vervolgens, net als Adorno, terzijde te worden geschoven. Ze merkt op dat ze zal eindigen als ‘Joodse vrouw in Berlijn’, maar de Holocaust lijkt aanvankelijk voor haar een voetnoot te zijn geweest. (‘Zoals ieder ander Amerikaans kind leerde ik wel over de Holocaust, maar die was te ver weg gebeurd om werkelijk indruk te maken of zelfs maar een schaduw te werpen op mijn eigen leven.’)
Neimans centrale these is dat de omgang van Duitsland met het naziverleden een leidraad zou kunnen zijn voor de Amerikaanse omgang met het slavernijverleden.
Ze beseft dat het gebruik van de Holocaust als metafoor omstreden is, en haar verlichte Duitse vrienden wijzen een vergelijking tussen slavernij en de Holocaust af. Maar zelf beroept ze zich op de Bulgaars-Franse denker Tzvetan Todorov (1939-2017) in haar parafrase: ‘Duitsers moeten spreken over de uniciteit van de Holocaust, Joden over de universaliteit ervan.’ Wat het woord ‘universaliteit’ hier betekent is open voor diverse interpretaties. Neiman voegt eraan toe: ‘Todorovs bewering is waarschijnlijk alleen problematisch voor wie denkt dat de enige waarde van uitspraken gelegen is in hun waarheidsgehalte. Zoals de gewone taalfilosofie ons echter heeft geleerd, zijn uitspraken vaak een vorm van handelen.’
Neiman kent het gevaar van leedcompetitie
Veel eigenaardigheden in haar boek worden door deze uitspraak verhelderd. De waarheid is ondergeschikt aan het handelen; Neimans boek kan begrepen worden als een oproep tot handelen. Hoe dit zich verhoudt tot de Verlichting, waarvan Neiman een gepassioneerd verdediger is (‘Het grootste deel van mijn filosofische werk is gewijd aan de verdediging van de vaak belasterde Verlichting’) is onduidelijk. Misschien moeten we concluderen dat waarheid pas echt waarheid genoemd mag worden als zij ons verlicht tot een handeling.
Uiteraard mogen slavernij en de Holocaust met elkaar worden vergeleken, maar maakt die vergelijking iets duidelijk? Neiman is zich bewust van het gevaar van leedcompetitie. Haar gaat het echter niet zozeer om het verleden als wel om de vraag hoe dat verleden op de meest rechtvaardige manier kan worden verwerkt. In dat opzicht richt Neiman zich met dit boek nadrukkelijk tot haar geboorteland. Het is dan ook niet verwonderlijk dat veruit de beste hoofdstukken over Amerika gaan, met als het hoogtepunt het hoofdstuk ‘De gezichten van Emmett Till’. Hij was een 14-jarige zwarte jongen die in 1955 in Money, Mississippi, werd doodgemarteld, omdat hij naar een witte vrouw zou hebben gefloten. Dit hoofdstuk maakt het lezen van Neimans boek de moeite waard, hier voelt haar betrokkenheid niet theoretisch. Als Neiman het over ‘wij’ heeft, bedoelt ze dan ook Amerikanen, hoewel ze als gezegd denkt te eindigen in Berlijn.
Neiman heeft gelijk dat Amerika een collectieve verantwoordelijkheid heeft als het gaat om de slavernij, die niet eindigde met de afschaffing ervan, maar die doorging tot diep in de jaren zestig en waarvan de consequenties tot nu toe voelbaar zijn. Herstelbetalingen lijken me inderdaad op zijn plaats, al probeert Neiman dat woord te vermijden, omdat het te veel aan Versailles en het einde van de Eerste Wereldoorlog doet denken.
Zij meent dat betere sociale voorzieningen in Amerika voor de zwarte bevolking en andere minderheden essentieel zijn, maar als herstelbetaling is dat niet afdoende. Opmerkelijk is overigens dat in een boek over Amerikaanse zonden de moord op de oorspronkelijke bevolking van Amerika nog minder ruimte krijgt dan Adorno.
De vraag blijft of wij Duitsland nodig hebben voor bovenstaande conclusies, temeer omdat Neiman steeds weer laat blijken weinig van Duitsland te begrijpen. Haar stelling dat de voormalige DDR aan betere Vergangenheitsbewältigung deed dan de BRD is op z’n best een interessante provocatie. Maar Neiman lijkt oprecht te denken dat de staatsdoctrine van antifascisme het bestaan van antisemitisme uitsluit. De historicus Paul Hanebrink toont in zijn boek A Specter Haunting Europe: The Myth of Judeo-Bolshevism (2018) aan hoezeer de staatsdoctrine van antifascisme kan samengaan met antisemitisme. De nadruk in de DDR en elders ten oosten van het IJzeren Gordijn lag op de heroïsche strijd van de communisten tegen het fascisme; antisemitisme was bijzaak. En door de gelijkstelling van bourgeoisie en fascisme konden de inwoners van de DDR gemakkelijk denken dat de schuldigen aan de overkant van de grens woonden.
Haar Duitse vrienden wijzen een vergelijking tussen slavernij en de Holocaust af
Ronduit problematisch vind ik dat de Verlichting weinig meer blijkt te zijn dan het christendom zonder Jezus: ‘Maar christen of niet, ik houd me wel vast aan de Verlichting. En betekent dat niet dat elke ziel op de een of andere manier gered kan worden?’
Neiman heeft over veel nagedacht en heeft belangrijke dingen te zeggen. Maar omdat de waarde van uitspraken wel degelijk iets te maken heeft met hun waarheidsgehalte kan ik niet alleen bedoelingen toejuichen. Neiman is vooral als het om Duitsland gaat slordig en gemakzuchtig, op het tendentieuze af.
Wie zijn ziel wil redden, moet om te beginnen beter bronnenonderzoek doen.
Wat we van de Duitsers kunnen leren
Susan Neiman
vert. Huub Stegeman
Lemniscaat
400 blz.
€ 39,95