Waarom kan het troosten te lezen dat lijden noodzakelijk bij het leven hoort? Waarom relativeert het idee dat het ergste altijd nog komen moet?
Ik denk dat wat ons zo aantrekt in het pessimisme van Arthur Schopenhauer (1788-1860), die deze inzichten flamboyant verkondigde, is dat we voor even verlost zijn van alle schijnheiligheid van de wereld en van onze eigen neiging tot het afweren van lastige gevoelens. Een neiging die, als we boeddhisten en psychologen moeten geloven, het leven juist veel zwaarder maakt. En waarom zouden we ze niet geloven?

Arthur Schopenhauer: leven en werk
Als we eerlijk toegeven aan onszelf hoe verdrietig, teleurgesteld, wanhopig of bang we zijn, scheelt dat een hoop tijd en energie aan maskerades en leven we sowieso beter afgestemd met de waarheid. En volgens Schopenhauer is die waarheid ‘dat welzijn en geluk iets negatiefs zijn en pijn iets positiefs’. Dat klinkt cynischer dan het is. Met negatief bedoelt hij afwezig, met positief aanwezig. Geluk is afwezigheid van ellende. ‘Zoals wij niet de gezondheid van ons hele lichaam voelen, maar alleen het plekje waar de schoen knelt.’
Het is, vond oud-Denker des Vaderlands René Gude (1957-2015), ‘makkelijk om pessimist te zijn. Leuker, grappiger.’ Maar het is een stemming die verandering in de weg zit. Ook die neiging zouden we moeten weerstaan, de verleiding van het somberen. Maar staat dat eerlijkheid niet in de weg? Niet volgens Gude: ‘Als het klote is dan is het klote.’
Een van mooiste eigenschappen van de mens vond Gude het kunnen maken van afspraken. Een klein wonder: een afspraak maken voor een plek én een tijd waar je dan nog niet bent en daar aanbeland ben je meestal ook niet meer wie je was toen je de afspraak maakte.
Ik denk daar nog vaak aan. Dat waar we nu zijn, mogelijk is gemaakt door afspraken die we eerder maakten. We leven in de toekomst.