Home Waarheid Bruno Latour: wetenschap stopt niet bij de deur van het laboratorium
Waarheid

Bruno Latour: wetenschap stopt niet bij de deur van het laboratorium

Door Bruno Latour op 24 december 2024

Louis Pasteur wetenschap wetenschapper lab
‘Louis Pasteur’, olieverfschilderij door Albert Edelfeld uit 1885
Filosofie Magazine FM1 2025 zit schoonheid van binnen buitenkant
01-2025 Filosofie Magazine Lees het magazine
Wat kunnen we leren van hoe Louis Pasteur wetenschap bedreef, vraagt Bruno Latour zich af in zijn klassieke tekst Pasteur. Een wetenschap, een werkwijze, een wereld.

De eerste les die we uit het epos van Louis Pasteur kunnen trekken is makkelijk te begrijpen, en is nog belangrijker voor onze tijd dan voor de zijne. We denken vaak dat wetenschap die gescheiden is van de rest van de samenleving en de zorgen van haar tijd, zich des te beter kan ontwikkelen. Zo beschouwd zou Pasteur een vrij matige wetenschapper zijn aangezien hij zich overal mee bemoeide: de industrie, de landbouw, de diergeneeskunde en de gezondheidszorg. De seculiere verbanden die hij wist te leggen met de belangen van zijn ‘klanten’ en opdrachtgevers, hebben hem echter niet verzwakt maar juist versterkt aangezien hij, terwijl hij aan hun wensen tegemoetkwam, de strenge regels van zijn laboratorium nooit heeft afgezworen. Omgekeerd denken we vaak dat de objectieve en kille wetenschappen met hun onmenselijkheid een gevaarlijke dreiging vormen voor het dagelijks leven, de kunsten, de cultuur en de geest. Het voorbeeld van Pasteur toont uitstekend aan dat een nieuwe tak van wetenschap juist beschavend kan zijn. Door de kweek van kiemen als derde partij in alle relaties te introduceren, doet Pasteur meer dan een tak van wetenschap ontwikkelen: hij verandert de sociale samenhang voorgoed; hij brengt weer eenheid in de samenleving van zijn tijd door een nieuwe solidariteit op te leggen tussen de oneindig kleine wezens, de dieren, de planten en de mensen. Voor zijn komst, hadden we geen idee in hoeverre de mensheid afhankelijk was van onze ‘lagere broeders’. Nee, de wetenschap verheft zich beslist niet als een enigszins raadselachtige ivoren toren, waar de menselijke passies en de stoutmoedige objecten onafhankelijk van elkaar te zien zouden zijn; ze schetst een arena waar de geschiedenis van de mens in contact komt met de tot dan toe onbekende verwikkelingen van andere wezens, zodanig dat we erin slagen sommige van onze eigenschappen met hen uit te wisselen. Vanaf de eerste experimenten met de fermentatie van melkzuur tot de vaccinatie van de kleine Joseph Meister wist Pasteur, beter dan anderen, in de beschutting van zijn laboratorium die uitwisseling tussen kiemen en mensen te beheersen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen Log in als abonnee

Bruno Latour (1947-2022) was een Franse filosoof en socioloog. Hij was wetenschappelijk directeur van Sciences Po, een instituut voor politieke wetenschap in Parijs. In zijn boeken, zoals Laboratory life (1979) en Wij zijn nooit modern geweest (1991), onderzoekt Latour de praktijk van wetenschappelijk onderzoek. Ook houdt hij zich in zijn werk bezig met natuur en klimaatverandering.

De tweede les lijkt lastiger, omdat we gewoonlijk denken dat het tijdperk waarin een wetenschapper werkt als het ware een subtiele atmosfeer vormt die ongemerkt diep in hem doordringt. Omdat we er niet altijd in slagen om de verbanden te zien die tussen de tijdgeest en de trage opeenstapeling van een onderzoek kunnen bestaan, worden we ertoe aangezet om te geloven dat het werk van de onderzoeker aan zijn tijd ontsnapt. We voeren dan de monnik Mendel aan, afgezonderd in zijn klooster, of de laatste stelling van Fermat, die drie eeuwen lang in de lucht is blijven hangen. Welke verbanden kunnen er immers bestaan tussen de verschijning van De verdoemenis van Faust van Berlioz in 1847 en Pasteurs proefschrift over De verschijnselen betreffende de draaiende polarisatie van vloeistoffen? Of tussen de oprichting in Londen, in 1864, van de eerste Internationale en het onderzoek naar wijnziekten in de Jura? Of tussen de eerste viering van quatorze juillet, in 1880, en het begin van Pasteurs onderzoek naar hondsdolheid? Of, tenslotte, tussen het boulangisme en de ontwikkeling van het Institut Pasteur? Waarschijnlijk is er geen enkel verband, maar desondanks kunnen we daaruit niet concluderen dat er twee geschiedenissen zijn, die van de wetenschappen en die van de samenleving, die zich parallel zouden ontwikkelen omdat een tijdperk geen homogeen geheel vormt. Op hetzelfde moment, in hetzelfde Parijs, volgen Monet, Zola, Honegger, Boulanger, Baudelaire, Jules Ferry, Clemenceau en Jules Verne wegen die elk, gedeeltelijk, een andere kant opgaan, waardoor ze slechts bij toeval elkaars pad kruisen. Een carrière zoals die van Pasteur vloeit niet voort uit een tijdperk dat er tot in detail zijn stempel op zou drukken. In de veelheid van gebeurtenissen komen die evenementen bovendrijven die ervoor van belang zijn en waarin Pasteur zijn tijd herkent. Elke wetenschap creëert haar eigen context waarbinnen ze zich nestelt, een historische gebeurtenis verbonden met andere historische gebeurtenissen die ze deels zelf heeft gekozen. Er is geen onontkoombare noodzaak die de wetenschappen, als bulldozers, de rest van hun eeuw zou laten doorkruisen. Ze creëren feiten. Dat zijn unieke prestaties, en degenen die de ontdekkingen doen, maken eveneens deel uit van een veelvormige geschiedenis die anders zou kunnen zijn en die derhalve deel uitmaakt van onze cultuur.

De laatste les heeft praktischer gevolgen. Pasteur gelooft niet in de naakte waarheid, een waarheid die diep verborgen is. Hij gelooft evenmin dat ze volledig bewapend uit het hoofd van Zeus komt. Hij weet dat ze broos is, met een grote behoefte aan laboratoria, geld, instellingen, tijdschriften, laboranten en collega’s; dat ze geleidelijk sterker wordt en beetje bij beetje haar publiek verovert met demonstraties, dapper aangenomen openbare uitdagingen en opzienbarende proeven. Bij elk van zijn ontdekkingen verzekert hij een vervolg, een soort ‘klantenservice’ waarvan weinig wetenschappers het voorbeeld hebben gegeven, waarbij hij tot in de meest bruikbare details treedt en tot het einde toe strijd levert met de ministers, de landbouwersbonden en de maatschappijen tot bevordering van de landbouw. Dat hij in zijn laboratorium heeft bewezen dat er een verband bestaat tussen een ziekte en een virus, is niet voldoende. Via een lange reeks tussenstappen moet dat bewijs nog onlosmakelijk deel gaan uitmaken van ons gezond verstand. De wetenschap stopt niet bij de deur van het laboratorium, dat laat Pasteur ons heel duidelijk zien. Geen enkele wetenschappelijke waarheid is stevig genoeg onderbouwd om het te kunnen stellen zonder enorm veel onderhoudswerk, verhandelingen, onderwijs en een instituut. We kunnen Pasteurs ontdekkingen alleen erven als we ook vandaag de dag in het laboratorium doen wat we van hem en zijn leerlingen hebben geleerd. Zonder de toepassing van antisepsis, rein cultuur, kleuring en kweek, zonder laboratoriumuitrusting, zonder autoclaven, filters, kolven en pipetten, zonder deze apparatuur, die we soms geneigd zijn als simpele bijkomstigheid te behandelen, zouden de verschijnselen die we hebben geërfd even onzichtbaar, tegenstrijdig en fragmentarisch worden als vóór Pasteur. Op de gebruikelijke gebieden van cultuur, politiek, recht en moraal kennen we deze herinneringsplicht wel. Die plicht is nog belangrijker op het gebied van de wetenschappen, die ons – zoals we van Pasteur hebben geleerd – nooit de naakte, maar altijd de warm aangeklede waarheid bieden, uitgedost van top tot teen.

Dit is een bewerkt fragment uit het vijfde hoofdstuk van Pasteur. Een wetenschap, een werkwijze, een wereld (Octavo, 2024).

Pasteur. Een wetenschap, een werkwijze, een wereld
Bruno Latour
vert. Willemijn Schretlen en Martine Woudt
nawoord Gerard de Vries

Octavo
144 blz.
€ 22,50