Home Benjamin Barber: ‘Burgemeesters moeten het voor het zeggen krijgen’

Benjamin Barber: ‘Burgemeesters moeten het voor het zeggen krijgen’

G8-denker Benjamin Barber heeft een missie: hij denkt dat burgemeesters het beste de problemen van deze tijd kunnen oplossen. ‘Steden zijn klein genoeg voor solidariteit, maar samen groot genoeg om globale kwesties aan te kunnen.’

Door Florentijn van Rootselaar op 25 maart 2014

Benjamin Barber: ‘Burgemeesters moeten het voor het zeggen krijgen’

G8-denker Benjamin Barber heeft een missie: hij denkt dat burgemeesters het beste de problemen van deze tijd kunnen oplossen. ‘Steden zijn klein genoeg voor solidariteit, maar samen groot genoeg om globale kwesties aan te kunnen.’

Cover van 04-2014
04-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

Dat was nu echt een grotestadsdeal’, zegt Benjamin Barber als hij in Amsterdam, voor zijn hotel, bij ons uit de auto stapt. Wij hebben hem van Brussel naar Amsterdam gebracht, we hebben zijn zware koffer naar de auto gebracht en weer uitgeladen. En Benjamin Barber? Hij had ons uitgenodigd om mee te gaan naar de opera, in de Brusselse Munt. En hij stond tijdens de reis tot onze beschikking, voor een interview – het laatste stuk bracht hij dan wel slapend door, maar hij had een jetlag en de ochtend daarop had hij een afspraak met burgemeester Van der Laan van Amsterdam.

Stedelingen zijn pragmatische mensen, vindt Barber. Hij houdt van de stad. ‘Ik ben in New York ben geboren, mijn hele leven heb ik in steden gewoond. Mijn huwelijk is er gesloten, mijn dochters zijn er opgegroeid, mijn vrouw is een choreograaf en danser – dus in die zin is de stad een vanzelfsprekend deel van mijn leven.’

Voor de politieke denker – ooit was Barber nog adviseur van president Clinton – is de stad meer dan een aangename omgeving. Als het aan hem ligt worden de steden de nieuwe bouwstenen van onze democratie. Barber reist daarom de wereld rond, met een missie: burgemeesters moeten het voor het zeggen krijgen in de wereld.

Landen zijn niet langer in staat de grote problemen van deze tijd – broeikaseffect, terrorisme, financiële crises – op te lossen; ook Europa slaagt daar niet in. Maar de steden, alleen, en vooral samen, kunnen wel veel voor elkaar krijgen. ‘Ze hébben al veel bereikt’, zegt Barber, die zich liever niet als idealist presenteert, maar als realist, als de man van de pragmatische oplossingen. Hij schreef er een boek over, If Mayors Ruled the World. Aan de Nederlandse vertaling – Als burgemeesters zouden regeren – is een hoofdstukje toegevoegd, over burgervaders Van der Laan en Aboutaleb.

Waarom zo veel vertrouwen in steden?
‘Wat voor mij eerst mijn natuurlijke omgeving was, werd de basis om democratie te begrijpen. Steden zijn niet alleen een ongelooflijke omgeving om te leven, maar het zijn ook de enige plaatsen op de wereld waar democratie nog steeds werkt. Waar samenwerking nog steeds mogelijk is en waar politiek niet is verkrampt door ideologie – zoals in Amerika, maar ook daarbuiten, zo zichtbaar is. In de stad draait het om het oplossen van dagelijkse problemen: gezondheid, onderwijs, banen, immigratie – al die echte delen van het leven. Een burgemeester moet het vuilnis laten ophalen, die heeft geen tijd voor ideologische haarkloverijen.

Steden kunnen de problemen van deze tijd ook veel beter oplossen. De laatste vijftig tot honderd jaar hebben we te kampen met uitdagingen die zich niets van landsgrenzen aantrekken: klimaatverandering, immigratie, globale markten, technologie, terrorisme, ziekten. Maar we laten het over aan de oude en vermoeide natiestaten – de Verenigde Staten, België, Frankrijk en Engeland – om voor die kwesties een antwoord te bedenken. En dat is niet erg effectief. De natiestaten kenmerken zich door onafhankelijkheid en door het onvermogen om tot gemeenschappelijke beslissingen te komen zoals in Europa, terwijl de huidige problemen juist om samenwerking vragen.’

Laten we een voorbeeld nemen. Wat kan de stad doen aan het broeikaseffect?
‘Neem Bogota. De lucht was er sterk vervuild door de auto’s op de drukke straten; het kostte drie tot vier uur om door de stad te rijden. Ze hadden er wel openbaar vervoer, maar de bussen reden over dezelfde wegen als de auto’s. Daardoor deden de bussen het niet beter dan de auto’s. Openbaar vervoer was daarom geen alternatief, veel mensen zitten liever drie uur in hun eigen auto dan drie uur in een bus. Bovendien leven in Bogota, net zoals in veel Amerikaanse steden, de arme mensen in de buitenwijken. Dan wordt het wel heel moeilijk om werk te vinden, want daarvoor moeten ze naar het stadscentrum. Ze hadden drie tot vier uur nodig om in de stad te komen, dat betekent dat ze om vier uur moesten opstaan, vier uur moesten reizen, de hele dag werken en nog eens vier uur reizen. Dan ga je om 11.00 uur ’s avonds naar bed om de ochtend daarop om 4.00 opnieuw te beginnen aan die hele cyclus.

Daarom introduceerde de burgemeester, net zoals meer gebeurde in steden de afgelopen twintig jaar, speciale rijstroken alleen voor bussen – fietsen en auto’s kunnen daar niet komen. De bussen reden min of meer zoals een metro, met een halte op elke drie huizenblokken. Ze hadden de voordelen van de metro, maar ze kostten maar 5 procent daarvan. Die speciale rijstroken leidden tot een grote vermindering van het aantal files, en er was ook veel minder uitstoot. De armen werden er ook nog eens door geholpen, ze konden sneller bij hun werk komen, waardoor banen toegankelijker werden voor deze groep.’

Maar is het geen druppel op de gloeiende plaat? We hebben toch wel wat meer nodig dan een lokaal initiatief om het broeikaseffect terug te dringen?
Barber geeft nog twee voorbeelden van geslaagde milieupolitiek, in New York en Los Angeles. Mooie voorbeelden, met indrukwekkend cijfermateriaal, dat hij allemaal paraat heeft. Maar hij heeft een principiëler punt: ‘Juist de stad kan de twee politieke problemen van deze tijd oplossen: steden zijn klein genoeg voor participatie en solidariteit, maar samen groot genoeg om globale kwesties aan te kunnen. Terwijl de natiestaat, zoals Jean Monnet [een van de ‘vaders’ van de Europese Economische Gemeenschap, FvR] al zei, te groot is voor participatie en te klein voor wereldmacht.

Veel mensen weten niet dat steden nu al intensief samenwerken, en zo een globale impact hebben. In allerlei organisaties, zoals C40 voor het milieu, of United Cities and Local Governments, de belangrijkste internationale organisatie waar nog nooit iemand van heeft gehoord. Steden kunnen samenwerken omdat ze gemeenschappelijke problemen hebben, zelfs in verschillende culturen. Burgemeesters leren van elkaar, ze informeren elkaar, ze delen inspirerende voorbeelden: het fietsdelen begon in Latijns-Amerika, maar nu zie je het in zo’n drieduizend steden: Londen, Los Angeles, Parijs, New York, plaatsen waarvan je niet had gedacht dat ze ooit fietsvriendelijk zouden worden. Die burgemeesters werken bottom up, nooit top down. Mensen leren van elkaar, bevelen worden niet gegeven. Wat dat betreft zijn we al flink op weg naar dat globale burgemeestersparlement dat ik voorsta.’

Dat klinkt mooi. Maar is dit niet te vrijblijvend, hebben we niet meer aan een internationaal verdrag?
‘Je moet goed bedenken waar je de resultaten van de steden mee vergelijkt. Met een wereld van staten, en die hebben al vijf of tien jaar niets gedaan aan het bestrijden van klimaatverandering. We wijken af van het Kyotoprotocol, we nemen het er niet zo nauw mee, terwijl het al een heel zwak protocol is. Terwijl steden in die tijd veel meer hebben gedaan.’

U doet alsof je elk probleem kunt oplossen door de handen uit de mouwen te steken. Maar vaak gaat het toch om principiële debatten, waarin verschillen waarden tegenover elkaar staan. Neem de vraag of we religieuze scholen moeten subsidiëren.
‘Daar ben ik het niet mee eens. Laten we inderdaad die kwestie nemen van geld geven aan religieuze scholen. Er zijn twee manieren om die te benaderen: je kunt uitgaan van een rigide ideologie, bijvoorbeeld de scheiding van kerk en staat. Die schrijft voor dat er geen geld gegeven mag worden aan die scholen. Je kijkt dan verder niet naar de gevolgen: wat doet het met mensen, doet het mensen pijn?

De andere benadering begint met het besef dat religieuze scholen een vitale rol spelen in het onderwijs. Niet alleen in het verdiepen van kennis over religie, maar ook in het integreren van mensen in de Nederlandse samenleving. Kijk gewoon naar de scholen en zie dat ze goed werk doen, veel kinderen krijgen er een opleiding, dat is veel beter dan ze terug te werpen naar openbare scholen die al overbelast zijn. Je ziet dat het heel moeilijk voor me is om een kwestie te vinden die niet op een pragmatische manier benaderd kan worden.’

Maar zelfs als je er pragmatisch naar kijkt kunnen religieuze scholen een probleem zijn. Er zijn immers vaak discussies over de gebrekkige kwaliteit van het onderwijs op islamitische scholen, of over de weinig moderne waarden die er worden bijgebracht, bijvoorbeeld over de positie van de vrouw.
‘Dat is terechte kritiek. Er zijn elementen in moskeeonderwijs die heel problematisch zijn, de positie van vrouwen inderdaad. Maar wat zijn de echte keuzes? In een stad heb je te maken met echte keuzes. Je kunt de scholen sluiten of weigeren om ze financieel te ondersteunen. In dat geval zal de moskee die scholen waarschijnlijk zelf gaan subsidiëren. Dan zullen ze nog conservatiever worden, reactionair zelfs, nog meer afgesloten van de samenleving; het onderwijs zal bepaald niet meer gericht zijn op integratie in de Nederlandse samenleving. Als de staat de school echter wel subsidieert, kan die meer controle uitoefenen, een bepaalde standaard eisen. De staat kan er bijvoorbeeld op toezien dat meisjes evenveel onderwijs krijgen als jongens.’

U sprak al met veel burgemeesters, wat valt u op hier, wat vindt u bijvoorbeeld van burgemeester Aboutaleb van Rotterdam?
“Nederland is toch het land van Geert Wilders: op nationaal niveau is het heel slecht gesteld met de democratische tolerantie en de openheid voor culturele diversiteit. Rotterdam doet het niet beter, eerder slechter omdat het toch een minder liberale stad is met een armere bevolking. Maar wie is de burgemeester van Rotterdam? De stad die volgens sommigen het meest bevooroordeeld zou zijn, heeft een burgemeester uit Marokko. Een moslim, een gekleurde man. En ze houden van hem – niet omdat hij een moslim is, maar omdat hij een efficiënte burgemeester is die dingen gedaan krijgt. Als de burgemeester blank was geweest en als hij het slecht had gedaan, hadden ze hem niet willen hebben. Dat bewijst mijn punt: landen raken snel verdeeld door ideologische debatten, over geloof en tolerantie bijvoorbeeld, terwijl stedelingen veel pragmatischer zijn en de oplossing omarmen die werkt.’

U gaat morgenochtend in Amsterdam naar Van der Laan. Denkt u dat u als denker invloed heeft op het werk van de burgemeesters?
‘Mijn werk versterkt de beste dingen die al gebeuren in democratische steden. Ik vertel ze dus niet hoe ze een burgemeester moeten zijn, mijn boek is een beschrijving van het goede werk dat ze als burgemeester al doen.

Toch willen ze zich in mijn spiegel zien. En die spiegel houd ik voor ze op. Ze zeggen: ik vind de manier waarop jij naar me kijkt prettig, zo had ik mijzelf nog niet gezien. Zo krijgen ze een nieuwe kracht om te doen wat ze al deden.

Vergelijk het met het werk van Thomas Hobbes en John Locke. Zij hebben de soevereiniteit niet uitgevonden. Maar ze gaven woorden aan wat ze zagen gebeuren, zodat de mensen die de soevereine staten creëerden beter begrepen wat ze zelf deden. Ik denk dat een goed sociaal filosoof dat doet. Hij verwoordt wat hij ziet, hij verbindt wat hij ziet met andere gebeurtenissen. Een politiek theoreticus kan alles reframen zodat mensen opnieuw nadenken over de dingen die ze al dachten te weten, en het helpt ze denken over wat ze al deden maar wat ze zich nog niet realiseerden. Zo help ik de mensen die veel weten van de details weer vooruit, ze zien dat wat ze doen in een veel grotere democratische context staat.’

U hebt het steeds over de burgemeesters, maar zijn de stedelingen niet even cruciaal voor het slagen van uw plan?
‘We hadden het over Bürgermeisters, maar we hebben ook  Meisterbürger nodig, meesterburgers. Dat kun je als stad ook bevorderen. In New York, in sommige districten van Brooklyn, geven ze bijvoorbeeld geld aan de gemeenschap. De mensen mogen zelf weten hoe ze het besteden. Ten eerste zorgt dat ervoor dat mensen zich realiseren hoe moeilijk het is om vorm te geven aan een stad. Ten tweede helpt het om mensen weer een gevoel van zeggenschap te geven. Zo worden stedelingen kleine burgemeesters, als je het zo zou willen noemen.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.